In broeken zitten zakken maar een jurk maakt nog geen zomer. Verleidingen op het spirituele pad.
Want zo gaat het toch: ineens ben je er, zomaar uit het niets, geen idee waarvandaan, die vraag stel je je niet eens, dat moet allemaal nog komen. Je bent er en je doet maar wat en je probeert eens wat en om de klipklap zakt je mond open van verbazing.
Van meet af aan proberen mensen je uit te leggen hoe het allemaal zit, maar je volgt het niet, het gaat je boven de pet, of misschien maken ze je maar wat wijs om daar hun voordeel mee te doen. God weet wat voor spelletjes de mensen spelen, en jij met hen, en God met ons allen – nou, daar kom je nog wel achter.
Je gaat verplicht naar school, luistert verplicht naar je leraren, de ene na de andere, zegt oprecht ‘Hè?’ en ‘Eh’ en ‘Tja’, maar het word je niet in dank afgenomen. Ze lachen je uit en ze maken je uit voor stomkop en dwarskont. Je geeft ze nog gelijk ook en houdt dociel je mond.
Je zoekt een uitweg, gaat maar iets studeren, laten we zeggen wijsbegeerte, en op een dag krijg je een idee. Je probeert: ‘Ik weet niets, maar dat weet ik wel verdomd zeker.’ Je citeert Socrates en noemt jezelf een scepticus.
Maar Socrates blijkt een personage in de dialogen van Plato en Plato blijkt een personage in de werken van andere dode filosofen die op hun beurt personages blijken in het postmoderne discours dat zelf niet meer blijkt dan een babbelende beek in een duister woud. Je kan ernaar luisteren tot je een ons weegt zonder een steek wijzer te worden.
Je zoekt een uitweg, gaat iets anders studeren, laten we zeggen theologie, en op een dag probeer je: ‘Gods wegen zijn wonderbaarlijk.’ Ouwe koe, geen sjoege. ‘Het leven is een Mysterie.’ Iemand kijkt op. Je zegt: ‘Er is ten diepste geen onderscheid.’ Iemand vraagt wat je bedoelt. Zeg dat wel, denk je bij jezelf, en duikt de boeken weer in. Je blijft lezen, algauw staan de woorden je aan de lippen.
Je zoekt een uitweg, ditmaal in het spirituele wereldje. Satsang hier, sangha daar, zitten als een zoutpilaar, lopen als een ooievaar, nog weer een retraite maar. Na een paar jaar spreek je zonder haperen van anatta en interdependentie, van non-dualiteit en universeel bewustzijn, van vipassana en shikantaza, van advaita en vedanta, van dharmakaya en nirmanakaya. Je haalt in drie talen de Vimalakirti Soetra en de Upanishaden aan en klinkt voorwaar als een klok – al loopt hij al eeuwen achter.
Gevestigd in de stilte die je bént, redeneer je er nu straffeloos op los. Als er geen onderscheid is, dan is alles één. Als alles één is, dan ben ik alles. Alles is god, ik ben alles, dus ik ben God. En om je bereik te vergroten: Alles is Boeddha, ik ben Boeddha, ik ben alles. Ik ben alles, alles is de Tao, ik ben de Tao.
Je hebt inmiddels twaalf meesters en dertien namen en mag jezelf met recht van overpad gerealiseerd noemen, ontwaakt, verlicht, geboorteloos, doodloos, tijdloos en, terwijl de jaren vorderen, in toenemende mate vormloos. Je pens heet nu hara en je onware ik belichaamt slechts het Ware Zelf, de Grote Geest, de Bron, het Ene, het wat-dan-ook, als het maar met hoofdletters is. Je prevelt: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Eeuwig duurt ons Heden, al lijkt het soms maar even.’
En ziet! De mensen drommen om je heen. Ze buigen voor je met gevouwen handen, slaan hun ogen neer, raken je gewaden aan, bewaren je haren, volgen zonder onderscheid je wijze raad en je dwaze grillen, trekken zonder morren een slabbetje aan of hun broek uit of hun zondagse portemonnee voor de tolweg naar de eeuwige vrede, slikken je holle woorden als volle mede en worden dag na dag stom dronken van hun diepste projecties.
En je denkt Zelf-ingenomen
Ja, ik ben van ver gekomen!
Sufferdje werd hoge ome!
Hoogste onder bodhibomen!
En je bast met boventonen
Wereldordenende ohmen –
Hersens in de Hansaplast terwijl het volk je wisjes wast.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie. Illustraties Lucienne van Dam.