Na de ochtendmeditatie vertelde de meester het volgende verhaal.
‘Er was eens een oude man met een mooie dochter, Qian, van wie hij zielsveel hield. Hij wilde haar net uithuwelijken toen ze verliefd werd op haar neef.
De geliefden sloegen op de vlucht naar een ver land, waar ze trouwden en kinderen kregen. Die herinnerden Qian aan haar vader, en overmand door schuldgevoelens besloten de weglopers hem op te zoeken en om vergeving te vragen.
Na terugkeer bleef Qian achter op de boot terwijl haar neef vooruitsnelde om zijn schoonvader te vertellen wat er gebeurd was. “Over wie heb je het?” vroeg de oude man. “Uw dochter, Qian.” “Die ligt gewoon in bed. Ze is kort na je vertrek ziek geworden en heeft nooit meer een woord gesproken.”
“Wacht hier”, zei de neef en holde terug naar de boot. Intussen ging de oude man naar de slaapkamer van zijn dochter en deed het verhaal. Zonder een woord te zeggen stond de zieke Qian op en schuifelde voetje voor voetje naar buiten, waar ze versmolt met de gezonde Qian die net aan kwam lopen.’
‘Wat kunnen we hiervan leren?’ vroeg een monnik toen de meester uitverteld was. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.
‘Aan welke Qian moeten wij een voorbeeld nemen?’ vroeg een monnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.
‘Wie was de ware Qian?’ vroeg een monnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.
‘De moraal van het verhaal is dat niet ieder verhaal een moraal hoeft te hebben’, verklaarde de hoofdmonnik. ‘Moet ieder verhaal dan een moraal hebben?’ vroeg de meester.