WALVIS
Spuitgasten, het is drie paarseizoenen geleden dat ik jullie de les over de leer heb gelezen. Voor de jongen zeg ik nu voor het eerst wat voor de ouden een herhaling is. Wat hebben we aan de hand?
Aan de hand hebben we dat we oorspronkelijk landdieren zijn die in het water zijn gaan leven. Het vasteland is ongeschikt voor ons enorme lichaam. Dat is het leerstuk leer waar alles uit volgt: onze voedselvoorziening, eigenaardigheden, emotionele huishouding en onderlinge omgang. Vandaag beperk ik me tot dat laatste, de onderlinge omgang.
De gebitdragers onder jullie menen dat degenen met baleinen in de mond de leer niet snappen en daar zeuren ze maar over door. De baleindragers zijn niet geïnteresseerd in de mening van de gebitdragers en dat laten ze graag en luidruchtig weten. Geen wonder dat beide partijen om de haverklap naar boven moeten om verlepte adem uit te spuiten en verse lucht in te ademen. En beide partijen maar klagen en naar elkaar wijzen dat de visser van het vasteland hen zo gemakkelijk detecteert als hij het oppervlak van de zeeën afschuimt.
Zo moeilijk te verstouwen is de leer niet. Of is ze te groot voor je hart? Je hart is te klein voor de leer, zou ik eerder denken. Kibbelaars, er zit kop noch staart aan de leer waardoor er plaats genoeg is voor alles en iedereen. Hoe krijg ik uitgelegd dat er verder niets uit te leggen is. Je luistert wel maar het gaat je ene oor in en het andere uit. Je kijkt wel maar je ziet niet.
Het is met de leer trouwens geen kwestie van zien. Ook niet van inzicht. Je moet er gewoon doorheen blazen, dat is alles. Mijn mentor zei het zó, en ik zeg het hem na: wie ook de leer doorziet is overal klaar mee. Hoe vaak ik er ook op wijs, jullie blijven elkaars gebakken luchtbellen maar doorprikken.
Walvissen, hoeveel oceanen moet je nog afschuimen voor je tot bezinning komt?