Het is een vreemde week. Schrijven lukte een tijd niet. Veel houdt me bezig. Veel indrukken blijven hangen. Flarden van gesprekken, flarden van wat ik zie, van wat ik lees. Nu, midden in de nacht lijken ze zich tot een (min of meer) samenhangend geheel te vormen.
In Kamp Westerbork ervaar ik de ellende die die plek meer dan honderdduizend mensen heeft gebracht als doorgangskamp naar de concentratiekampen waarvan bijna niemand meer terugkwam. Met een kampcommandant die vriendelijk en betrokken lijkt maar ondertussen er zorg voor draagt dat de wekelijkse transporten ordelijk en pūnktlich vertrekken. In grote vrees werd de dag van transport afgewacht.
Een paar dagen later spreek ik een negentigjarige Duitse vrouw die vertelt dat ze in 1942 nog op vakantie naar Zuid-Duitsland ging en daar als jong meisje voor het eerst van haar leven de bergen zag. Dachau ligt op steenworp afstand …
Even later vertelt ze over het bombardement van Keulen met brandbommen door de Engelsen dat ze meemaakte en de heldhaftige daad van haar vader die net voor de bom ontplofte hem door het raam naar buiten gooide; wat me terugbracht bij mijn moeder die als jonge verpleegkundige het bombardement van Rotterdam meemaakte. Wat waren ze bang.
De volgende dag spreek ik iemand telefonisch in de gevangenis die vertelt dat hij niet gaat werken omdat dat de enige momenten zijn (wanneer de anderen aan het werk zijn) dat hij rustig een boek kan lezen. Op andere momenten is er te veel lawaai. Hem is verteld dat als hij niet werkt, hij op weinig medewerking hoeft te rekenen voor zijn eventuele vervroegde invrijheidstelling.
Dezelfde dag wandel ik door een wijk waar een politicus beschermd en anoniem woont. Achter een groot hek, bewaakt door veel camera’s. Van en naar zijn werk gaat hij in de inmiddels bekende colonne grote zwarte auto’s. Hoe vrij ben je?
Een dag later op bezoek bij iemand die vier weken uit detentie is. Hij vertelt dat hij nog steeds geen ziektekostenverzekering en een uitkering heeft. Gelukkig wordt hij opgevangen door familie en vrienden. Hij is van plan een boek te schrijven over zijn bajes ervaringen.
Hoe gaat het met de mannen die ik de gevangenis heb zien uit komen lopen met onder hun arm slechts een kleine vuilniszak met daarin hun spullen? Ze lopen onwennig en zoekend naar de bushalte alsof ze niet weten waar ze zijn. Er is niemand om ze op te vangen. Hoe snel zijn ze weer binnen?
Op een snikhete dag net buiten de gevangenis stopt een arrestantenbusje naast een lopende oude man. Hij heeft kennelijk dorst want de bijrijder geeft hem een flesje water, hij loopt door naar de bushalte een stuk verderop. Het is te heet om te lopen, ik stop en vraag waar hij naartoe moet en breng hem naar het station. Onderweg vertelt hij dat hij op bezoek wilde bij zijn neef maar niet meer naar binnen mocht omdat hij te laat was. Hij is boos, verdrietig en erg moe. Heen en terug is hij ruim vier uur onderweg.