Op zijn oude dag besluit Kallifatides letterlijk op zoek te gaan naar zichzelf door het vliegtuig te nemen naar de plek waar hij zijn Ware Ik verwacht te vinden. Niet iedereen zal op het idee komen om fysiek op reis te gaan in een poging zichzelf te ontdekken. Maar wat ieder mens wel deelt, is de behoefte zichzelf te kennen. We willen weten wie we zijn. Maar het antwoord op die ene schijnbaar zo simpele “wie ben ik”-vraag is moeilijker dan we denken (bladzijde 8).
Zo begint het boek ‘Het raadsel van het ik’ waarin Martijn Veltkamp probeert het raadsel van het “ik” op te lossen. Hij is psycholoog en als universitair docent verbonden aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Met behulp van de literatuur, de psychologie, de filosofie en de sociologie probeert hij een antwoord te vinden, maar slaagt er maar gedeeltelijk in.
Het Ware Zelf
Wat bij het lezen van dit intrigerende boek direct opvalt, is dat de uitdrukking “het Ware Zelf” regelmatig valt en met hoofdletters wordt geschreven. De schrijver gaat er blijkbaar vanuit dat er zoiets bestaat als een echt zelf. Hij gaat er bovendien van uit dat we allemaal op zoek zijn naar dit echte zelf (bladzijde 10) en concludeert dit uit gangbare uitdrukkingen zoals dat je je in een baan of een relatie alleen thuis kunt voelen als je “daarin jezelf kunt zijn”. In het eerste deel van het boek probeert Veltkamp uit te leggen hoe we weten dat we een ik hebben. In het tweede deel krijgt de lezer een overzicht van de bronnen van het ik en ten slotte adviezen hoe ermee om te gaan.
Hoewel het bestaan van een zelf of ziel nooit is bewezen, kunnen we ons volgens de schrijver wel een volledig coherent persoon voelen. Hoe komen we daar eigenlijk bij? Volgens Veltkamp hebben we wel een echt zelf, maar we kunnen dit niet kennen omdat het grootste gedeelte ervan onbewust is. Waaruit bestaat dit echte ik dan en hoe zit het in elkaar? We worden toch ook bepaald door onze omgeving en onze culturele achtergrond? Het antwoord is dat we in de kern alleen maar stukjes ware zelf hebben, die we vervolgens min of meer zelf samensmelten tot een samenhangende identiteit. Dit zelf kunnen we wel degelijk beter leren kennen.
“Ik” is een eiland. Tenminste, dat is zoals we onszelf zien. Ik is niet de ander, maar “ik” is een vastomlijnde eenheid, gevormd uit ons lichaam en onze persoonlijkheid en ons persoonlijke verleden, net zoals een eiland bestaat uit zand en rotsen. De grens van het “ik” is als de kustlijn van het eiland; daar begint de buitenwereld. (bladzijde 227)
Het onbewuste
We kennen onszelf het meest uit onze herinneringen van onszelf en wat we zijn vergeten, verzinnen we er vaak gewoon maar bij. Het onbewuste is echter volgens Veltkamp praktisch oneindig, want van alles wat we weten kunnen we ons maar een fractie herinneren. Bovendien gaat ons onbewuste zijn eigen gang, we kiezen bewust gewoonlijk alleen wat we onbewust al hebben besloten. Veltkamp verwijst hier naar recente experimenten en het werk van Joseph Breuer, een college van Sigmund Freud. Deze theorie van de psychoanalyse staat vandaag de dag nogal ter discussie. Veltkamp neemt het echter voor zoete koek aan en raadt aan om veel over jezelf na te denken. Zo kun je je onbewuste zelf wat beter leren kennen. Hij noemt deze zelfbespiegeling “mentaliseren”.
De anderen en het ik
Veltkamp buigt zich nu over het groepsdenken en betoogt dat dit een wij-zijdenken is, dus een zich afzetten tegen een andere groep mensen die daarmee wordt afgeserveerd (bladzijde 230). Op deze manier gaan we ons thuis voelen in een groep. Daarnaast hebben we volgens hem een behoefte om uniek te zijn (bladzijde 231). Complottheorieën komen bijvoorbeeld voort uit de behoefte om jezelf in een positief daglicht te stellen (bladzijde 233). Al het kwaad komt dan van buiten en omdat je dit niet kunt zien verzin je er een ingewikkeld verhaal bij.
De anderen hebben natuurlijk een grote invloed op hoe je je ontwikkelt. Veltkamp schrijft: …als ik in de jaren 60 geboren zou zijn, was het gebruikelijk dat ik de kerk bezocht die mijn ouders ook bezochten, en las ik de protestantse Trouw, was ik lid van de NCRV, stemde ik op de ARP, enzovoort (bladzijde 69). Individuele keuzes maken we nu eenmaal vanuit het referentiekader van onze gemeenschap. Dit is volgens hem tegenwoordig omgedraaid: bij al onze keuzes staat ons “ik” centraal.
Vanzelfsprekendheden zijn nu weggevallen, zodanig dat ook de verbinding met een groep een keuze is geworden: je neemt de groep die bij je past. Hij citeert in dit verband met een zekere nostalgie de Canadese filosoof Charles Taylor: Het individu [is] uit een rijk gemeenschapsleven weggehaald en betreedt nu in plaats daarvan een reeks beweeglijke, veranderlijke, herroepbare verbanden, vaak bestemd voor zeer specifieke doelen,” (bladzijde 69). Hij suggereert dat dit een natuurlijk verval is of misschien zelfs een soort erfzonde. Of dit zo is valt nog te bezien, volgens de documentaire van Adam Curtis “The Century of the Self” (te vinden op Youtube) is dit bijvoorbeeld het gevolg van politieke keuzes en manipulaties van de multinationale bedrijven. De psychologie heeft hier door een zekere kortzichtigheid ook een bijdrage aan gegeven.
Geen zelf?
Veltkamp beseft wel dat het bestaan van een zelf door het boeddhisme en ook de psycholoog Derek Parfit wordt afgewezen. Hij gaat hier echter niet in mee. Het is wel goed dat we het zelf wat minder centraal moeten stellen, maar dan wel ten gunste van een rijk gemeenschapsleven. Wij zijn wel degelijk iemand en dat willen we steeds aan anderen en onszelf vertellen. Identiteit is eigenlijk een zich steeds uitbreidende autobiografie (bladzijde 92).
Als voorbeeld hiervan noemt de schrijver de autobiografie van Michele Obama (bladzijde 74). Deze is een inspiratiebron voor miljoenen mensen. Veltkamp haalt zijn eigen theorie weer onderuit door erop te wijzen dat een autobiografie gebaseerd is op herinneringen en dat we deze herinneringen voor een groot gedeelte gewoon verzinnen. Niet toevallig blijkt uit haar autobiografie dat Michelle voldoet aan het Amerikaanse ideaal van de door zichzelf uitgevonden persoonlijkheid.
Identiteit
Identiteit is volgens Veltkamp gebaseerd op het gevoel van een ik te zijn dat door de tijd heen niet verandert. Het staat steeds op de achtergrond gedurende de tijd dat wij wakker zijn. Zonder dit ik-gevoel is er geen persoonlijke identiteit (bladzijde 78). Ook in het boeddhisme accepteert men dit, zo stelt hij en baseert zich hierbij op een boek van de indoloog Mark Siderits.
Door een tijd lang een kwartier per dag over je ervaringen te schrijven, dus een dagboek bij te houden versterk je je identiteit. Zo geef je immers een samenhang aan je ervaringen. Dit is echter niet zo gemakkelijk als het lijkt. We hebben verschillende identiteiten, die afhankelijk zijn van hoe we de wereld beleven (bladzijde 102). Dit komt door ons onbewuste.
Wie we echt zijn staat niet dus vast, meermalen per dag wisselen we van rol of identiteit. Toch voelen we ons steeds als ons eigen bekende zelf. Dit betekent wel dat we ons levensverhaal steeds moeten bijstellen. Omdat er verschillende identiteitsscenario’s zijn, zijn er verschillende levensverhalen tegelijk, waarbij er steeds maar een actief is (bladzijde 112). Is dit een vloeiende identiteit of een verbrokkelde die met horten en stoten door het leven strompelt?
De ervaring van een verbrokkelde identiteit is volgens Veltkamp een bron van ellende. Willen we inzicht in onze identiteit krijgen, dan is het dus de kunst om ze te ontdekken maar ze bovendien te verenigen in een enkel “ik”. Ons bewustzijn neemt deze taak deels op zich, maar een tweede reden we dat het gevoel hebben een identiteit te bezitten is dat we (vaak ongemerkt) precies dat doen: verschillende ikken binden in een kernidentiteit (bladzijde 121). Een veel voorkomende manier om de verschillende identiteiten te verenigen is om er een centraal te stellen en de andere daaraan ondergeschikt te maken. Volgens Veltkamp is zo’n overkoepelende identiteit echter een constructie en dus niet ons Ware Zelf.
De essentie van het zelf
Wat is dit dan wel? De meesten van ons (waarom niet allen?) hebben het gevoel een essentie te hebben. Daardoor willen we bijvoorbeeld weten wie we echt zijn. Van deze essentie zijn er drie gangbare opvattingen: we zijn ofwel iemand, ofwel niemand of misschien wel veel. De eerste opvatting komt het meeste voor. De tweede is volgens Veltkamp onhoudbaar voor een gezond mens, minder ik betekent stoornissen zoals borderline (bladzijde 132-133). Eigenlijk ziet Veltkamp nog het meeste in de laatste, maar dan aangevuld door de eerste. We ervaren dagelijks verschillende ikken, die een onbewust Ware Ik als kern hebben (bladzijde 135). De verschillende dagelijkse ikken zijn opgebouwd uit elementen van het Ware Ik. Dit opbouwen doen we door onszelf ik-verhalen te vertellen. Het Ware Ik is dus: een verzameling losse elementen, zowel aangeboren als aangeleerd, zowel geestelijk als lichamelijk, die mij een uniek individu maken (bladzijde 137). Het Ware Ik is nu het antwoord dat we onszelf geven wanneer we nadenken over wie we zijn. Het vormt de samenhang in ons gefragmenteerde zelf (bladzijde 149). Het is dus volgens Veltkamp de samenhang van de onderdelen, net zoals een brug de samenhang is van de stenen waarvan die gemaakt is. Als de samenhang tussen de delen er niet is, zijn we een mens zonder eigenschappen, want dan functioneren de delen los van elkaar.
Bronnen van identiteit
Veltkamp onderscheidt drie lagen in het zelf. We hebben een intrapersoonlijk zelf, daartoe behoren de persoonlijkheid, het temperament, en de genetische impulsen, het lichaam en het brein en de herinneringen. Daarnaast hebben we een interpersoonlijk zelf, dat zijn onze relaties en ervaringen. Ten slotte hebben we levensdoelen en fundamentele waarden.
Hij gaat hierbij echter behoorlijk onderuit door zijn geloof in de magische werking van de grijze massa. Ons brein is volgens hem de hele dag door bezig om inschattingen van de omgeving te maken om ons voor te bereiden op de juiste reactie. Als ik wil weten hoe ik op mijn omgeving moet reageren, dan moet mijn brein dus continu betekenis geven aan een complex patroon van informatie over mezelf, mijn verleden, mijn omgeving, de ander en over oorzaken-gevolg relaties. Dit idee dat ons brein non-stop betekenis gezocht door patronen te analyseren is relatief nieuw, schrijft hij op bladzijde 143. Hier begrijp ik niets van. Waarom zou een brein dit doen? Wat voor belang heeft het daarbij? Een brein weet niets, het kan niets en het wil niets. Het is een stukje van mijn lichaam, een grijze drab waar stroompjes doorheen lopen! Als dit waar zou zijn zou ons brein na een blokje om al uitgeput zijn.
Ons brein fabriceert ook emoties, zo staat op de volgende bladzijde: In plaats van voort te komen uit voorspelbare hersengebieden, zijn emoties het gevolg van complexe en wisselende activatiepatronen in het brein. Als, met andere woorden, iemand naar mij glimlacht, word ik niet blij van de glimlach maar van activatiepatronen in mijn brein. Mijn brein weet niets van glimlachen en ik weet niets van activatiepatronen, het is dus een volkomen raadsel hoe blijdschap kan ontstaan.
De bronnen van het zelf
De persoonlijkheid wordt in het tweede deel omschreven als de individuele structuur van reactiepatronen, of het geheel van persoonlijke eigenschappen. Het probleem is echter dat we in de loop der jaren van persoonlijkheid veranderen en dat dit zelfs plotseling kan gebeuren onder invloed van onze stemmingen. Ze is bovendien niet de oorzaak van ons gedrag, maar een soort samenvatting ervan. De belangrijkste oorzaak van ons gedrag is ons temperament, dat echter lijkt te zijn aangeboren.
Er zijn dingen die we als persoon niet kunnen missen De voornaamste zijn: autonomie, competentie en verbondenheid. De dood maakt hier een abrupt einde aan en daarom zijn we volgens de schrijver voortdurend met de dood bezig.
Hoe we worden wie we zijn.
Het probleem van wie we zijn is nog niet echt opgelost. We zijn een verzameling elementen, maar welke kennen we en welke niet? Bovendien zijn veel elementen ontstaan door reacties op de anderen en omstandigheden. We hebben echter volgens Veltkamp een doel. We willen een ‘ik’ worden want alleen zo worden we gelukkig. Geluk hoort bij een sterk ‘ik-gevoel’ en dit krijg je door een sterke, consistente autobiografie. Deze wordt onder andere gestimuleerd door reflexieve ouders en een veilige gehechtheid. Bij de helft van alle mensen blijft echter de identiteitscrisis achterwege en maakt men zich niet zo druk om wie te zijn. Die mensen waaien met alle winden mee.
Om je af te zetten tegen invloeden van buiten en een eigen zelfbeeld te vormen heb je volgens Veltkamp een crisis nodig. Zonder dit wordt een mens voornamelijk bepaald door invloeden van buiten en is de eenheid van het zelf dogmatisch. Dit is bijvoorbeeld het geval bij religieuze types. Een zelf worden blijft echter werk in uitvoering, omdat je omstandigheden steeds veranderen.
Veltkamp raadt zijn lezers aan zich niet af te zonderen, maar zich ook niet te verliezen. We leren ons zelf kennen door ‘identiteitsverhalen’ (bladzijde 307) en die maak je door over jezelf nadenken. Je neemt dan afstand van jezelf en vraagt je af waarom je iets doet of iets vindt. Meditatie wordt op bladzijde 312 ook aangeraden, naast de confrontatie met jezelf opzoeken door van de gebaande paden af te wijken. Het blijft echter ploeteren “… we zullen het nooit volledig doorgronden. In zekere zin lijkt het alsof we met een zaklamp en donkere kamer onderzoeken: we zien alleen helder waar we ons licht op schijnen”, schrijft hij op bladzijde 314.
Rijk maar eenzijdig
Veltkamp baseert zich vooral op Engelse of Amerikaanse psychologen en literatuur. Bij dat laatste lijkt hij de grens tussen feit en fictie niet altijd erg serieus te nemen. Hij neemt bijvoorbeeld het verhaal op bladzijde 240 van de mensen die in neushoorns veranderen wel erg serieus. Romans worden populair als de meeste mensen er zichzelf in herkennen. Hoe kun je dan met een roman algemeen aanvaarde zelfbeelden ter discussie stellen? De discussie is al beslist voordat ze is begonnen! Het is bovendien maar al te duidelijk dat de schrijver niet erg goed bekend is met het werk van Duitse en Franse psychologen.
Een ander belangrijk verwijt is dat Veltkamp zich op voor hem onbekend terrein begeeft, zoals de filosofie en de sociologie, en dit doet zonder zich voldoende in te lezen. Als hij het heeft over de Griekse oudheid baseert hij zich bijvoorbeeld alleen op een enkel boek van de jonge Foucault. Zijn kennis van het boeddhisme komt ook uit een enkel boek, net zoals zijn opmerkingen over de sociologie. Dit ondanks de grote hoeveelheid studies die over dit onderwerp zijn verschenen. Zijn boek is daarom eenzijdig en hier en daar zelfs oppervlakkig en onjuist, ondanks de vele verwijzingen naar psychologisch onderzoek.
Toch is het een boek dat velen zal aanspreken, omdat het concreet is, uitgebreid, rijk van inhoud zelfs, en heel goed leesbaar voor de leek. Het is een goede uiteenzetting van de psychologische inzichten in het onderwerp in Engelstalige kringen. Het bevat veel inzichten en adviezen waarmee de lezer zelf aan de slag kan gaan, al zal hij op zij het raadsel dat hij of zij is niet kunnen oplossen.
Arjan Mulder zegt
Ik vrees dat voor westerse psycholoog ‘eenheid’ al snel betekent: een optelsom van onderdelen. En in dat beeld is er dus óók een beschrijfbaar zelf, wat ook nog eens aansluit bij de eigen ervaring. Ik heb zojuist Alan Watts maar weer eens gelezen ‘The Wisdom of Insecurity’ (1951). Staat voor mij nog steeds als een huis.