‘Al red je er maar één’ is het adagium tijdens het televisieprogramma eind jaren 60 met Mies Bouwman. Schrijver Jan de Hartog vertelt in de uitzending over zijn Koreaanse adoptiedochters. En benadrukt de hachelijke situatie waarin kinderen in Korea opgroeien. Hij roept Nederlanders op om ook een kind uit dit land te adopteren. Het is de start van een nieuwe hype.
Tussen 1970 en 1988 komen er ruim 4000 Koreaanse kinderen naar Nederland. Vol enthousiasme, maar onvoorbereid en naïef, wordt deze eerste generatie buitenlandse adoptiekinderen verwelkomd door hun nieuwe ouders. Myranda Hilhorst is een van hen. Ze is 5 jaar als ze samen met haar jongere broer door haar biologische moeder naar een kindertehuis in Seoel wordt gestuurd.
Nog verbijsterd over de breuk met haar biologische familie wordt Myranda na een kort verblijf in het kindertehuis plotseling op het vliegtuig gezet naar Nederland. De kleuter komt in een totaal andere wereld terecht, ver weg van haar eigen taal, cultuur en familie, om te gaan wonen bij andere mensen die voortaan haar ouders zijn. Die het beste met je voorhebben. Toch?
Myranda komt terecht in een disfunctioneel Nederlands gezin. Haar moeder wordt regelmatig opgenomen in ziekenhuizen en psychiatrische klinieken. Vader is emotioneel afwezig. De sfeer thuis is gespannen. Hoewel Myranda er alles aan doet om haar moeder gelukkig te maken, is niets goed genoeg.
Drie jaar geleden, na tien jaar intensieve mantelzorg, verbreekt de adoptiemoeder plotseling het contact. Myranda is geschokt en snapt er niets van. Het is de zoveelste keer dat een ouder plotseling uit haar leven verdwijnt. Eerst verloor ze haar biologische ouders in Zuid-Korea, daarna overleed haar adoptievader en nu wil haar adoptiemoeder niets meer van haar weten.
Tijdens het rouwproces besluit Myranda vastberaden om uit te zoeken wat er in de relatie met haar adoptiemoeder misging en krijgt daarbij professionele begeleiding. Ze vindt onverwachte antwoorden op vragen die haar al een leven lang bezighouden…