‘Idealisme is een onderschatte, complexe bron van motivatie voor veel mensen. Idealisme tref je in de zorg, het onderwijs, bij vakbonden en overheid, bedrijven en ook technische en wetenschappelijke instituten.’
Zo begint ‘Verlangend vuur’ van auteur Bob Pluijter (Dhammapitika), dat enigszins een opvolger moet zijn van het boek ‘De nieuwe idealist (m/v)’ uit 2009 van dezelfde auteur samen met de te jong overleden co-auteur Ferd van Koolwijk. Hoewel hij dat niet op de voorgrond zet is de auteur, naast actief (geweest) in heel wat maatschappelijke instituties, ook praktiserend boeddhist. Niet alleen daarom is het goed om hieraan enige aandacht in de kolommen van het BD te besteden. Het thema idealisme raakt natuurlijk rechtstreeks ons bezig zijn met boeddhisme maar idealisme betreft ook veel zaken die geïnteresseerden in boeddhisme ‘verder nog in het leven doen’ en die voor sommigen dan geëngageerd boeddhisme heten.
Er zijn grofweg vier secties in het boek. De eerste zes hoofdstukken analyseren idealisme aan de hand van veel voorbeelden, van Amnesty International en Henri Dunant tot Franciscus van Assisi en Greta Thurnberg. Bob schetst met hun levensverhalen hoe ‘gepassioneerd’ mensen kunnen worden van idealen en hoe dit hun eigen leven kan veranderen – maar ook hele stukken maatschappij. Er ligt enige nadruk op de golf van idealisme die de 2e helft van de vorige eeuw voortbracht, maar ook in veel eerdere bewegingen zie je idealisme terug; aan de boeddhistische kant bijvoorbeeld bij de Indiase anti-kastenstelsel activist Ambedkar. Bob hamert er op dat idealisme geen structurele botsing heeft met zakendoen. Beiden kunnen uitstekend samengaan, denk maar aan ethisch bankieren of Fair Trade handel.
Bij de voorbeelden komt echter al de nuance dat idealen cultureel- en groepsgekleurd kunnen zijn, en voor de ene groep een zegen kunnen zijn maar voor de andere juist een schrikbeeld. Denk maar aan de verschillende opinies over hoofddoekjes/sluiers voor vrouwen, in het Westen en in de Arabische wereld. In hoofdstuk 7-10 komt dat troebele gebied enigszins aan bod, maar meer nog het algemene issue dat hoe hoger gegrepen een ideaal wordt, hoe moeilijker het te realiseren is. Het wordt dan een Utopia, en sommige ‘idealisten’ kunnen zich dan uit wanhoop over de langzame voortgang tot geweld richten. De moorden op Pim Fortuyn in Nederland en in Noorwegen op een grote groep socialistische jeugd worden als voorbeelden gegeven. Het geldt eveneens voor de meerderheid der gewelddadige revoluties die met een ideaal begonnen, maar waarbij het onderdrukkend maatschappelijk systeem uiteindelijk door een nieuwe vorm van onderdrukking werd vervangen.
Het kunnen ontsporen van een ideaalbeeld voor de mensheid dat misschien te hoog gegrepen is had je achteraf kunnen voorspellen; en het autoritair of met geweld opleggen van een zo bedoelde ´betere wereld´ maar leidt vrijwel altijd tot desastreuze gevolgen, bijna het tegendeel van het ideaal. Zoals de auteur fraai formuleert: “Idealisme heeft als vuur de kracht van creatie, maar hoe goed bedoeld, ook het risico van kwaad en destructie in zich.”
De volgende drie hoofdstukken keren zich naar de binnenkant van idealisten en met name hun samenwerkingsverbanden. Bob analyseert, wederom met veel voorbeelden, waarom het gekissebis en de negativiteit binnen heel wat ‘ideaalbewegingen’ hun succes ondermijnt. En ook bepaald niet in lijn is met de mooie idealen die ze voor zichzelf en de medemens nastreven. Hier komen heel wat psychologische begrippen naar voren, zoals de schaduwzijde en de valkuilen die bij bepaalde gedragskenmerken horen; maar zonder in lastig taalgebruik te vervallen. Denk hierbij aan het risico van burnout, dat Bob Pluijter herkent als de beroepsziekte van idealisten. De les om deze valkuilen te vermijden is zowel individuele als collectieve zelfreflectie; elke idealist zal open moeten staan voor wat er mis kan gaan, en moeten bijsturen, rekening houdend met de risico’s (valkuilen) van de eigen positief ingezette karaktertrekken.
De laatste twee hoofdstukken trachten een raamwerk te geven hoe het wél goed kan gaan. Met eerst de nadruk op de innerlijke motivatie en stabiliteit van de idealist, die ondanks alle rompslomp en tegenslagen toch vreugde moet zien te vinden in het dagelijks bezig zijn. En vervolgens een nadruk op bruggen bouwen. De auteur ziet de gulden regel, ‘behandel anderen zoals je zelf behandeld wilt worden’, terug in alle wereldreligies en grote idealen en hoopt dat een ieder de eigen ‘vonk van goedheid’ kan koesteren en ontwikkelen. Om weer met een citaat te eindigen: ‘Nieuw idealisme vraagt om het trouw blijven aan idealen, deze eerbiedigen met het verstaan van de kunst van relativering en humor. Nieuw idealisme is een evenwichtskunst.’
Tot zover een samenvatting in zevenmijls-stappen, met enige toevoegingen mijnerzijds. De relevantie van dit geheel zowel voor mensen binnen boeddhistische sangha’s als mensen met boeddhistische inspiratie ‘in de wereld’ moge duidelijk zijn. En het vlot geschreven boek slaagt er in de kracht én de uitdagingen van idealen naleven goed te schetsen. Hoe psychisch gezond te leven, geïnspireerd met idealen, daar gaat dit boek over.
Is het daarmee ook een boek dat rechtstreeks over geëngageerd boeddhisme gaat? Nee, maar dat hoort bij de door de auteur gemaakte keuzen. Doordat het op een breed publiek van vele gezindtes gericht is, kan niet echt worden ingegaan op de genoemde “idealen die cultureel- en groepsgekleurd kunnen zijn”. En daarmee ook niet op specifiek boeddhistische moraliteit, zoals de vijf voorschriften die onze invulling van de gulden regel vormen. Ik zou dit niet eens een minpunt willen noemen, het is gewoon een keuze die voor het thema verdedigbaar is. Boeken over boeddhistische ethiek inclusief omgaan met idealen kunnen altijd nog als vervolg gelezen worden. En dat ontbreken verhindert niet dat would-be idealisten van velerlei pluimage, ook al-dan-niet-geëngageerde boeddhisten, veel baat kunnen hebben bij dit boek.