‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Samanamandika-Sutta MN 78 (1)
Eens verbleef de Verhevene te Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika. In diezelfde periode bevond de rondtrekkende asceet Uggahamana Samanamandikaputta zich met een groot gevolg van rondtrekkende asceten, driehonderd in getal, in het voor groepsdiscussies dienende, door tinduka bomen omringde park van koningin Mallika, (2) waar één hal was.
Toen dan verliet de timmerman Pañcakanga vroeg in de morgen Savatthi om de Verhevene te bezoeken. Daarop dacht hij: “Het is eigenlijk niet de juiste tijd. De Verhevene is nog in afzondering. Als ik nu eens naar de rondtrekkende asceet Uggahamana zou gaan? ”
Daarop begaf hij zich naar het park van Mallika.
Rond die tijd zat Uggahamana bij zijn groot gevolg, die veel lawaai maakten, terwijl ze met stemverheffing allerlei banale gesprekken voerden, zoals over koningen, dieven, verschrikkingen, eten en drinken, parfums, familie, dorpen, vrouwen, waterhaalplaatsen, zielen van lang geleden overledenen, over hoe de wereld in elkaar zit, of ze voerden gesprekken over verschillende mogelijkheden om wederboren te worden.
Uggahamana zag de timmerman in de verte aankomen en riep zijn gevolg tot de orde: “Weest stil, heren! Daar komt een leerling van de asceet Gotama. Hij is een van die in het wit geklede huishouders, leerlingen van de asceet Gotama. Die eerwaarden houden van stilte, zij zijn getraind in stilte; wellicht dat hij, als hij een stil gezelschap ziet, meent dat hij daar wel naar toe kan komen.” Op die woorden zwegen de rondtrekkende asceten.
Toen dan ging de timmerman Pañcakanga naar Uggahamana toe. Bij hem aangekomen wisselde hij de gebruikelijke vriendelijkheden en beleefdheden met hem uit en zette zich terzijde neer. Daarop sprak Uggahamana als volgt tot hem:
“Timmerman, wanneer een persoon toegerust is met vier kwaliteiten, duid ik hem aan als volmaakt bekwaam [in het bereiken van het heil], als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft. Met welke vier? Welnu, hij verricht met het lichaam geen slechte daden, hij spreekt geen slechte taal, hij koestert geen slechte intenties en hij voorziet niet op een slechte manier in zijn levensonderhoud. Een met deze vier kwaliteiten toegeruste persoon duid ik aan als volmaakt bekwaam.”
Daarop betuigde de timmerman noch zijn instemming, noch zijn afkeuring met de woorden van Uggahamana, stond op van zijn zetel en vertrok met de gedachte: “Ik zal van de Verhevene leren wat deze woorden betekenen.”
Toen dan ging hij naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en zette zich terzijde neer. Terzijde gezeten deed hij verslag van het gesprek dat hij met Uggahamana gevoerd had. Op die woorden zei de Verhevene het volgende tot de timmerman:
“Als dat zo zou zijn, zou een jong, onnozel kind dat nog op zijn rug ligt, volmaakt bekwaam zijn, als een onoverwinnelijke asceet die het hoogste bereikt heeft. Want een jong kind kent het begrip ‘lichaam’ niet. Hoe zou hij dan met zijn lichaam een slechte daad kunnen verrichten, behalve een beetje trappelen? Want en jong kind kent het begrip ‘spraak’ niet. Hoe zou hij dan slechte taal kunnen uiten behalve een beetje huilen? Want een jong kind kent het begrip ‘intentie’ niet. Hoe zou hij dan een slechte intentie kunnen koesteren behalve een beetje ergernis? Want een jong kind kent het begrip ‘levensonderhoud’ niet. Hoe zou hij dan op een slechte manier in zijn levensonderhoud kunnen voorzien, behalve door melk van zijn moeder te nemen? Als dat zo zou zijn, zou een jong, onnozel kind dat nog op zijn rug ligt, volmaakt bekwaam zijn, als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft.
Timmerman, wanneer een persoon toegerust is met deze vier kwaliteiten, duid ik hem niet aan als volmaakt bekwaam, niet als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft, maar staat hij op het niveau van dat jonge, onnozele kind dat nog op zijn rug ligt.
Timmerman, pas wanneer een persoon toegerust is met tien kwaliteiten duid ik hem aan als volmaakt bekwaam, als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft.
Maar eerst moet men weten wat onheilzame gedragingen zijn, wat hun oorsprong is en hoe ze volkomen ophouden. De onheilzame gedragingen zijn onheilzame lichamelijke daden, onheilzame verbale daden en een slechte wijze van levensonderhoud. Zij vinden hun oorsprong in de geest die behept is met passie, haat en verwarring. Om deze onheilzame gedragingen volledig te doen ophouden ontwikkelt iemand een goed lichamelijk gedrag na het slechte opgegeven te hebben. Hetzelfde doet hij met het verbale gedrag en het levensonderhoud.
En hoe is men op weg naar het doen ophouden van onheilzame gedragingen?
Welnu, iemand wekt het verlangen op naar het niet laten oprijzen van nog niet opgerezen, slechte, onheilzame geestestoestanden en zet zich daartoe in.
Hij wekt het verlangen op naar het opgeven van al opgerezen, slechte, onheilzame geestestoestanden en zet zich daartoe in.
Hij wekt het verlangen op naar het oprijzen van nog niet opgerezen, heilzame geestestoestanden en zet zich daartoe in.
Hij wekt het verlangen op naar het voortbestaan, het vermeerderen, het uitbreiden en ontwikkelen van heilzame geestestoestanden en zet zich daartoe in.
Zo is men op weg naar het doen ophouden van onheilzame gedragingen.
[Eenzelfde formulering vinden we terug in het Edele Achtvoudige Pad, als definitie voor juiste inspanning (samma vayama). Voor ‘geestestoestanden’ wordt daar ‘gedachten’ gebruikt (opkomen van onheilzame gedachten voorkomen, het opgeven van opgekomen onheilzame gedachten, het laten opkomen van heilzame gedachten en het laten voortbestaan en cultiveren van reeds opgekomen heilzame gedachten).]
En waar komen heilzame gedragingen uit voort? Deze komen voort uit een geest die vrij is van passie, haat en verwarring.
En deze heilzame gedragingen, waar houden ze volledig op? Hiertoe wordt iemand deugdzaam; maar hij bestaat niet uit deugd alleen, want hij begrijpt, naar de werkelijkheid, de bevrijding van de geest, de bevrijding door inzicht, waarin voor hem die heilzame gedragingen volledig ophouden.
En hoe is men op weg naar het doen ophouden van heilzame gedragingen?
[De Verhevene noemt dan vier stappen die identiek zijn aan de hoger genoemde ‘weg naar het doen ophouden van onheilzame gedragingen’.]
(…) Zo is men op weg naar het doen ophouden van heilzame gedragingen.
[Vervolgens herhaalt de Verhevene het bovenstaande, maar nu gaat het over ‘intentie’ en hoe deze te doen ophouden. Niet enkel daden hebben, volgens de Boeddha een karmisch effect, maar ook goede of slechte intenties. Koestert iemand, bijvoorbeeld, een boosaardig plan, maar wordt hij door omstandigheden verhinderd het uit te voeren, dan is reeds de intentie tot het stellen van de daad voldoende om de overeenkomstige karmische effecten teweeg te brengen. Zo moeten niet alleen onheilzame, maar ook heilzame intenties opgegeven moeten worden wil men tot volledige bevrijding komen.]
(…) En wat zijn onheilzame intenties? De gerichtheid op geneugten, de intentie tot boosheid en de intentie tot geweld, die worden onheilzame intenties genoemd.
Voor het volledig ophouden ervan gaat iemand, afstand genomen hebbend van zintuiglijke geneugten het eerste meditatiestadium binnen (eerste jhana) en verblijft erin.
[Het op weg zijn bestaat weer uit de hoger genoemde vier stappen.]
(..) En wat zijn heilzame intenties? De intentie tot verzaking, de intentie tot vrijheid van boosheid en de intentie tot geweldloosheid.
Voor het volledig ophouden ervan gaat iemand, na het tot rust komen van nadenken en overwegen, het tweede meditatiestadium binnen (tweede jhana) en verblijft erin.
Uiteindelijk komt de Verhevene tot de opsomming van de tien kwaliteiten die iemand als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft bezit.
“Welnu, iemand is toegerust met de juiste zienswijze die geen training meer nodig heeft, met de juiste intentie die geen training meer nodig heeft, met de juiste spraak die geen training meer nodig heeft, met het juiste handelen die geen training meer nodig heeft, met de juiste wijze van levensonderhoud die geen training meer nodig heeft, met de juiste inspanning die geen training meer nodig heeft, met de juiste aandacht die geen training meer nodig heeft, met de juiste concentratie die geen training meer nodig heeft, met de juiste kennis die geen training meer nodig heeft en met de juiste bevrijding die geen training meer nodig heeft.
[We hebben hier de opsomming van het Edele Achtvoudige Pad aangevuld met volmaakte kennis en volmaakte bevrijding. Het verschil met de standaard formulering is de steeds terugkerende toevoeging ‘die geen training meer nodig heeft’. Elke stap is dus bereikt, er moet niet meer aan gewerkt worden.
Bij een niet ontwaakt persoon bestaat het handelen vrijwel volledig (afgezien van reflexen) uit geconditioneerde handelingen. Bij de verloste mens echter vormen zich geen conditioneringen meer; hij maakt geen nieuw karma meer en het oude karma is van hem afgevallen. Deze persoon handelt in volkomen vrijheid, spontaan aangepast aan iedere situatie. (3)]
Wanneer een persoon met deze tien kwaliteiten toegerust is, duid ik hem aan als volmaakt bekwaam, als hoogst bekwaam, als een onoverwinnelijke asceet die het hoogst bereikbare bereikt heeft.”
Aldus sprak de Verhevene. De timmerman Pañcakanga was verrukt en verheugde zich over zijn woorden.
(sutta ingekort)