‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Dighanakha-Sutta MN 74 (1)
Eens verbleef de Verhevene in Rajagaha, in de Zwijnengrot op de Gierenpiek. De rondtrekkende asceet Dighanakha ging naar de Verhevene toe, wisselde de gebruikelijke vriendelijkheden en beleefdheden met hem uit, ging terzijde staan en sprak volgende woorden: “Heer Gotama, ik zeg het volgende, ik heb volgende visie: ‘Ik keur alles af’.
[volgens het commentaar bedoelt hij hiermee dat hij geen enkel filosofisch standpunt accepteert; hij is dus een scepticus]
Hierop antwoordt de Boeddha:
“Deze visie van jou, Aggivessana [de familienaam van Dighanakha], dat je alles afkeurt, keur je die dan ook af?”
“Heer Gotama, al zou ik deze visie goedkeuren, dan nog zou het zo zijn dat ik alles afkeur.”
[zelfs wanneer de Verhevene aantoont dat het niet hebben van een opinie ook een opinie is, blijft de asceet hardnekkig bij zijn visie]
De Boeddha vervolgt:
“Aggivessana, er zijn asceten en brahmanen die het volgende zeggen, die de volgende visie hebben: “Ik keur alles goed.” Er zijn er ook die zeggen: “Ik keur alles af.” Er zijn er die zeggen: “Het ene keur ik goed en het andere niet.”
“Aggivessana, wat betreft de asceten en brahmanen die het volgende zeggen, die de volgende visie hebben: “Ik keur alles goed”, onder hen overweegt een wijs man als volgt: “Als ik aan deze visie koppig zou vasthouden, eraan zou hechten en de uitspraak zou doen: “Dit alleen is de waarheid, iets anders is onzin”, dan zou ik onenigheid hebben met twee andere asceten of brahmanen, namelijk met degene die zegt dat hij alles afkeurt en met degene die zegt dat hij het ene goedkeurt en het andere niet. Wanneer er onenigheid is, zijn er twistgesprekken; als er twistgesprekken zijn, is er ruzie; als er ruzie is, dan is er geweld. Dit voor zichzelf voorziend, geeft de wijze die visie op.”
Hetzelfde geldt voor iemand met de visie ‘ik keur alles af’.
Een wijs man overweegt: “Als ik aan deze visie koppig zou vasthouden, de uitspraak zou doen: “Dit alleen is de waarheid, iets anders is onzin”, dan zou er onenigheid ontstaan met degene die zegt dat hij alles goedkeurt en met degene die zegt dat hij het ene goedkeurt en het andere afkeurt. Deze onenigheid leidt dan tot twistgesprekken; twistgesprekken tot ruzie en ruzie tot geweld. Dit voor zichzelf voorziend geeft en wijs man deze visie op.
Ook wat de visie ‘ik keur het ene goed en het andere af’ betreft; hierbij overweegt een wijs man:
“Als ik aan deze visie koppig zou vasthouden, dan zou er onenigheid ontstaan met degene die zegt dat hij alles goedkeurt en met degene die zegt dat hij alles afkeurt. Deze onenigheid leidt dan tot twistgesprekken; twistgesprekken tot ruzie en ruzie tot geweld.
Dit voor zichzelf voorziend, geeft de wijze ook die visie op.
[in bovenstaande passage is volgende zin van belang: ‘dit (geweld ten gevolge van een twistgesprek) voor zichzelf voorziend, geeft de wijze die visie op’.
In de Kandaraka-Sutta (MN 51) zegt de Boeddha dat er vier soorten mensen op deze wereld zijn.
Zij die zichzelf kwaad/onheil berokkenen, zij die anderen kwaad doen, zij die zichzelf en anderen kwaad doen en zij die noch zichzelf, noch anderen kwaad doen. Enkel deze laatste categorie kan een heilzaam leven leiden. Dus naast ‘anderen geen kwaad doen’ wordt er ook aangeraden om jezelf geen onheil te berokkenen. En één van de redenen tot onheil kan het bovengenoemde koppig vasthouden aan een opinie zijn.
Een wijze houdt niet koppig vast aan welke opinie dan ook, want elke opinie is door de eigen ervaring eenzijdig gekleurd, is dus geconditioneerd. Koppig vasthouden is verstarren, is niet meegaan met verandering; is niet beseffen dat alles evolueert [anicca].
Om deze verandering, deze vergankelijkheid, te verduidelijken vervolgt de Verhevene:
“Aggivessana, dit lichaam – dat een vorm heeft, uit de vier elementen bestaat, ontstaan is uit een vader en een moeder, opgebouwd is uit rijstebrij en kwark, vergankelijk is, onderworpen aan slijtage, ondergang en vernietiging – moet beschouwd worden als vergankelijk, leedvol, als een ziekte, als onderhevig aan ontbinding, als leeg, als gespeend van een zelf. Wanneer men het lichaam zo beschouwt, dan worden verlangen naar het lichaam, liefde voor het lichaam, toegeven aan het lichaam opgegeven.”
“Er zijn drie soorten gevoelens, Aggivessana: aangename, onaangename en neutrale gevoelens.
Wanneer men een aangenaam gevoel ervaart, dan ervaart men op datzelfde moment geen onaangenaam of neutraal gevoel. Hetzelfde geldt voor een onaangenaam of neutraal gevoel.”
“Een aangenaam gevoel, Aggivessana, is vergankelijk, geconditioneerd, voorwaardelijk ontstaan [uit ‘dit’ ontstaat ‘dat’], onderworpen aan vernietiging, aan verdwijnen, aan wegebben, aan ophouden.
Hetzelfde geldt voor een onaangenaam en een neutraal gevoel.”
“Als een goed onderrichte leerling van de Edelen zo ziet, keert hij zich af van zowel een aangenaam, onaangenaam als een neutraal gevoel [omdat ze allen vergankelijk, tijdelijk zijn]. Zo wordt hij vrij van passie. Door passieloosheid wordt hij bevrijd en verrijst er kennis en hij beseft: geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleid, gedaan is wat gedaan moest worden; er is niets meer dat tot terugkomst hier leidt.” [omschrijving van het tot ontwaken komen, nibbana]
“Een monnik wiens geest zo bevrijd is, Aggivessana, stemt met niemand in, heeft met niemand een verschil van mening. Hij gebruikt de taal die men in de wereld spreekt zonder zich eraan te hechten.”
[Ook in de Chinese taoïstische canon, namelijk in het hoofdstuk ‘de gelijkheid der dingen’ uit het boek Zhuang Zi, vinden we een gelijkaardige raadgeving terug:
Stel je eens voor dat wij een twistgesprek hebben. Als jij [de discussie] zou winnen en ik verliezen, heb jij dan inderdaad gelijk? En als ik win en jij verliest, heb ik dan inderdaad gelijk? Hebben we allebei gedeeltelijk gelijk en gedeeltelijk niet? Hebben we allebei gelijk of juist allebei ongelijk?
Wie kan ik erbij roepen om dit recht te zetten? Zal ik iemand vragen die het met jou eens is? Als hij het met jou eens is, hoe kan hij het dan rechtzetten? Zal ik iemand vragen die het met mij eens is? Als hij het met mij eens is, hoe kan hij dan eerlijk oordelen? Zal ik iemand vragen die het met ons allebei eens is? Als ik iemand vraag die het met ons allebei eens is, hoe kan hij dan de zaak eerlijk berechten?
Moeten we dan, als jij en ik en iemand anders geen beslissing kunnen nemen, op nog iemand anders blijven wachten? Wachten op het veranderen van iemands mening is als het wachten op niets. Alleen door alle dingen in relatie te zien en de verschillende meningen te laten voor wat ze zijn, kunnen wij ons leven tot het einde toe leven.
Als al wat juist was werkelijk juist was, dan zou het zo verschillend zijn van al wat niet juist was dat er ook niet over te discussiëren viel. En als dingen écht zo waren zoals ze zijn, dan zouden ze zo verschillend zijn van het niet zo zijn dat er ook niet meer over te discussiëren viel.
Vergeet gerechtigheid [aangezien dit concept altijd op verschillende manieren en uit verschillende gezichtshoeken kan beoordeeld worden en dus aanleiding geeft tot discussies over ‘welles’ en ‘nietes’]. (2)
Terug naar de sutta:
Op dat moment stond de eerwaarde Sariputta achter de Verhevene, hem koelte toewaaiend en dacht: “De Verhevene spreekt over het opgeven, over het verzaken van al deze dingen op grond van direct inzicht.” Toen de eerwaarde dit overwoog, werd zijn geest bevrijd van de mentale vergiften, zonder nog aan iets te hechten.
[volgens het commentaar kwam Sariputta op dat moment tot ontwaken en werd hij een arahat]
Bij de rondtrekkende asceet Dighanakha kwam het zuivere en heldere licht van de Dhamma op en hij zag: “Al wat onderworpen is aan ontstaan, is onderworpen aan vergaan.”
[volgens het commentaar werd Dighanakha op dat moment een ‘stroombetreder’ (sotapanna); het eerste niveau op weg naar ontwaken]
Toen dan – nadat hij de Dhamma gezien had, de Dhamma verkregen had, de Dhamma begrepen had, zich ondergedompeld had in de Dhamma, zijn twijfel overwonnen had, zijn onzekerheid kwijtgeraakt was, zelfvertrouwen had verkregen, toen hij niet meer afhankelijk van anderen was met betrekking tot de leer van de Leraar – sprak Dighanakha de volgende woorden tot de Verhevene: “Voortreffelijk, heer Gotama! Het is alsof iemand wat omvergeworpen was, weer overeind heeft gezet, wat verborgen was, onthuld heeft, een verdwaalde de weg heeft gewezen en een olielamp in de duisternis heeft gebracht, zodat zij die ogen hebben, vormen kunnen zien. Evenzo heeft de heer Gotama op velerlei wijze de Dhamma verhelderd.
Daarom neem ik mijn toevlucht tot de heer Gotama, tot de Dhamma en tot de gemeenschap van monniken. Laat de heer Gotama mij vanaf vandaag voor de rest van mijn leven als lekenvolgeling beschouwen, die zijn toevlucht genomen heeft.”
(sutta ingekort)