Van school af
(Zeist) Rond een uur of negen neemt een van de zwaarste gesprekken uit Menno ’s leven een aanvang. Hij vertelt van zijn reis naar Amsterdam en over de gesprekken die hij in het Wilhelmina Gasthuis en in het S.A.Z.U. heeft gevoerd. De opmerking over naïef zijn, groen als gras of een mietje, slaat hij over. Vader en moeder zeggen niets. Zelfs nadat hij eindigt met “en dus ga ik nu van school af,” blijft het lange tijd stil. Tenslotte zegt vader: “Daar komt niets van in.”
“Dan ga ik hier weg.” roept zoonlief woedend en springt op van zijn stoel. Met vlammende ogen gaat zijn vader voor hem staan en gelast hem weer te gaan zitten. “Jij gaat helemaal niets, en jij hebt voor eens en altijd te begrijpen dat wij verantwoordelijk voor jou zijn tot jij meerderjarig bent.” Vervolgens stort hij een vloed van woorden over Menno uit, waar de jongen zich volledig voor afsluit. Daarna herhaalt het proces zich in omgekeerde richting. Pa luistert net zo min. Vader en zoon gaan ongemeen scherp tegen elkaar tekeer, met ieder slechts één doel voor ogen: het eigen gelijk én de overwinning halen. De boodschap van zijn vader is: “School afmaken. Een diploma halen. Gehoorzamen.”
Menno stelt daar tegenover: “Van school af. Verpleger worden. Mijn eigen weg gaan.”
Afgemat en schor gepraat, bereiken ze rond één uur ‘s nachts eindelijk een compromis. Menno’s ouders leggen zich neer bij zijn keuze, onder de voorwaarde dat hij medisch eerst moet worden goedgekeurd, en tot de herfstvakantie gewoon naar school zal blijven gaan. “En tot die tijd zeg je op school tegen niemand dat je van school gaat,” voegt zijn vader eraan toe. “En knoop één ding goed in je oren jongen: als jij die verpleegopleiding niet afmaakt, dan trekken wij onze handen van je af. Dan kun je hoog of laag springen, maar dan bekijk je het maar. En nu ga ik naar bed.” Terwijl hij dat zegt, staat hij op uit zijn stoel. Hij kijkt Menno nog één keer strak aan, en die staart op zijn beurt terug. En weer komt moeder tussenbeide: “Nu is het genoeg geweest. Ophouden jullie.”
Als zijn vader de kamer uit is, zucht Menno diep. Heeft hij nu gewonnen of verloren? En als hij gewonnen heeft, wat is dan de winst? En als hij verloren heeft, wat is het verlies? Hij voelt zich ineens moe tot op het bot.
“Het komt wel goed, jongen. Het komt wel goed,” hoort hij moeder zeggen. “Morgen is er weer een dag.”
De medische keuring levert geen enkel probleem op, waarna er voor zijn gevoel – door het wegvallen van alle spanning – tot de herfstvakantie zowaar een periode aanbreekt waarin Menno met plezier naar school gaat. Hij neemt geen afscheid, van niemand. Na de herfstvakantie zullen zijn klasgenoten en de leraren vanzelf wel merken dat hij niet meer terugkomt. Het hoofdstuk “middelbareschooltijd” sluit hij zonder diploma af. Hij is evenwel vastbesloten iedereen te laten zien dat hij een opleiding succesvol af kan ronden. Wat er ook moge gebeuren.