Hakuin wordt vaak in één adem genoemd met twee andere zenmeesters uit de Linji traditie (Rinzai, Japans). Ze volgden de stem van hun hart, gingen hun eigen weg los van de conventies van hun tijd.[1] Ikkyū (1394-1481) had het klooster achter zich gelaten en gaf onderricht aan leken, leefde samen met gewone Japanners en omarmde de liefde, die voor hem een symbool van verlichting was[2]. Hakuin (1686 – 1769) ontpopte zich als groot hervormer van de koan-studie. Een minpuntje is dat hij uitermate kritisch was naar boeddhistische tradities als Sōtō zen en Reine Land (1991, 126). De dichter Ryōkan (1758-1831) tenslotte leefde als kluizenaar in een boshut en speelde met kinderen met de lappenbal die hij altijd bij zich droeg in de mouw van zijn pij. Deze illustere voorouders uit de Linji lineage gaven een nieuwe impuls aan zen, die tot in de huidige tijd tastbaar is gebleven.
Hakuin ging het klooster in vanwege zijn angst voor het hellevuur en geweld. Zijn moeder nam hem als kind van acht jaar mee naar de Nichiren tempel waar de abt een preek hield over de folteringen van de acht hellen, vooral van de vuurhel. Panisch van angst was het ventje de tempel uitgerend.[3] Diezelfde avond toen hij zijn hoofd over de rand van het bad stak en het houtvuur eronder zag branden, sloeg zijn fantasie op hol en dacht hij in de hel te zijn beland. Hartverscheurend was zijn huilen, zijn moeder troostte hem, maar het mocht niet baten; de angst was in zijn hart gezaaid. Hij besloot monnik te worden dat hem bescherming zou bieden tegen het hellevuur en ging in het geheim dagelijks naar de tempel om de Lotus soetra te reciteren. Toen hij 15 jaar was gaven zijn ouders hem eindelijk toestemming om het klooster in te gaan.
Het monnikendom bleek niet afdoende om zijn angsten te bezweren. Een paar jaar later, toen hij het verhaal over de Chinese zenmeester Yen-t’ou (828-887) las, die vermoord werd door bandieten, waarbij zijn schreeuw kilometers verderop nog te horen was geweest, sloeg de wanhoop opnieuw in alle hevigheid toe. Hij vroeg zich af waarom een verlichte monnik niet in staat was geweest om aan het zwaard van dieven te ontkomen? Ontgoocheld keerde hij het klooster de rug toe en radeloos zwierf hij rond. Hij deed van alles om in zijn onderhoud te voorzien, zoals kalligraferen, schilderen, tot hij bij een klooster kwam waar boeken uit de bibliotheek lagen te luchten in de zon. Hij besloot zijn lot te bezegelen, sloot zijn ogen en riep alle boeddha’s aan om zijn handen te leiden. Hij pakte een boek en sloeg dit op een willekeurige pagina open. Het was een boek met de levensbeschrijving van zenmeesters en hij kwam uit bij het verhaal over zenmeester Shishuang Chuyuan (986-1039) die dag en nacht mediteerde, terwijl hij zich wakker hield door met de scherpe punt van een mes in zijn huid te prikken. Gegrepen door dit verhaal, besloot hij zich volledig aan zazen te wijden.
Zo kwam Hakuin aan bij zenmeester Shōjū die hem de vraag stelde waarom hij monnik was geworden. “Om niet in de hel te komen”, was het simpele antwoord. “Je raaskalt man, je bent een armzalige duivelse holbewoner”, antwoordde de meester. Desondanks of wellicht juist daarom, ging Hakuin bij Shōjū in de leer. Een periode van onafgebroken training met vele beproevingen volgde. Vele jaren later hadden die inspanningen hem nog steeds niets opgeleverd. Ondanks een gevoel van totale mislukking ging hij door tot hij eindelijk ontwaakte tot het ware zelf. Het verhaal gaat als volgt. Op een dag tijdens een van de vele bedel rondes, stond hij wat te dralen voor een huis. De vrouw des huizes die een hekel aan voedsel bedelende monniken had, snelde naar buiten en begon hem af te ranselen en met een bezem bewerkte zij zijn hoofd. Bewusteloos lag hij op de grond. Toen hij bijkwam was alles anders; angsten waren opgelost en een gevoel van volkomen bevrijding overspoelde hem. Hij schaterde het uit en mensen om hem heen dachten dat ie gek geworden was. Wankelend krabbelde hij overeind, zette zijn hoed op z’n hoofd en kuierde met een verzaligde glimlach terug naar het klooster, waar zijn meester goedkeurend op zijn rug klopte. Hij kreeg de goedkeuring van zijn meester. Een half jaar later vertrok hij met de opdracht onderricht te gaan geven. Vroegere twijfels en angsten waren als sneeuw voor de zon gesmolten. Het volgende verhaal laat dat zien:
Er kwam een samurai bij Hakuin op bezoek met de volgende vraag:
“Bestaan de hel en de hemel?”
“Wie ben je?”, vroeg Hakuin. “Ik ben een samurai”, antwoordde de man.
“Wat, ben jij een krijger? Welke meester zou jou in dienst willen nemen als krijger, je ziet er uit als een ambachtsman.”
De samurai werd woedend en begon zijn zwaard uit de schede te trekken. Hakuin ging verder: “Zo dus je hebt een zwaard? Dat is vast te bot om mij een haar te kunnen krenken.” De samurai trok zijn zwaard.
Hakuin zei: “hier openen zich de poorten van de hel”.
Dit horende deed de samurai zijn zwaard terug in de schede en hij boog voor de meester. “Hier openen zich de poorten naar de hemel”, zei Hakuin.
Hakuin groeide op in een tijd van grote sociale en politieke onrust, die ook de kloosters niet onberoerd had gelaten. De oorspronkelijke passie, zo kenmerkend voor de bloeiperiode van Ch’an, waarvan Linji de fameuze voorouder was, was verzand in een plichtmatige oefening en het reciteren van soetra’s. De koan studie bestond uit het afvinken van opeenvolgende koans uit de bekende bundels en was een doel op zich geworden. Onder de monniken circuleerden bundels met koan-oplossingen. Hakuin heeft er zijn levenswerk van gemaakt om de beoefening van zazen en de koanstudie nieuw leven in te blazen. De vier kernwaarden van zen van Bodhidharma werden onder zijn leiding nieuw leven ingeblazen. Beroemd is de koan van zijn hand: “Wat is het geluid van het klappen van één hand?” In Ode aan Zazen brengt hij de vreugde van ‘alleen maar zitten’ tot uitdrukking. Hakuin schreef ‘Ode aan Zazen’ in het Japans, wat ongebruikelijk was in die tijd, want religieuze teksten werden van oudsher in het Chinees geschreven, zoals dat in het westen het Latijn was geweest.[4]
Ode aan Zazen, Zazen Wasan[5]
Alle levende wezens zijn van nature Boeddha’s.
Zoals ijs van nature water is, en er zonder water geen ijs is;
zo zijn er geen Boeddha’s zonder levende wezens.
Niet wetende hoe nabij de Waarheid is,
zoeken mensen die buiten zichzelf. Het is afschuwelijk!
Het is alsof iemand het uitschreeuwt van dorst, terwijl ie in het water ligt,
als een kind van rijke ouders, dat onder arme mensen verdwaald is geraakt.
Waarom raken levende wezens de weg toch kwijt,
dwalen ze rond door de zes werelden?
Dwalen van schaduw naar schaduw, verstrikt in onwetendheid?
Hoe kunnen ze zich ooit bevrijden van de cyclus van geboorte en dood?
Voor Zazen, zoals onderwezen in het Mahayana,
is geen lofzang toereikend om haar verdiensten te beschrijven,
De zes Pāramitā’s volgen, te beginnen met Geven (Dāna),
Het volgen van de voorschriften, andere deugden beoefenen,
zoals Nembutsu, berouw en verzoening,
Allen zijn terug te voeren tot Zazen.
Zelfs de verdienste van een enkele keer zitten in Zazen,
wist de ontelbare misstappen, in het verleden begaan.
Waar zijn de kronkelige paden om ons te misleiden?
Het Zuivere Land is nooit ver weg.
Degenen die, al is het maar even en in volle overgave,
naar deze Waarheid luisteren, deze bezingen en
in deemoedigheid opvolgen,
worden bedolven onder ontelbare verdiensten.
En…..als je met je aandacht naar binnen draait en
getuigt van de waarheid van je Ware-natuur,
in de betekenis van: Ware-natuur is niet-natuur
ga je voorbij aan elk vertoog.
De poortloze poort staat wagenwijd open,
oorzaak en gevolg zijn één;
de rivier stroomt recht voor ons uit, geen twee, geen drie.
Jouw vorm is de vorm van niet-vorm,
jouw komen en gaan is daar waar je bent;
jouw gedachten zijn het denken van niet-denken,
jouw zingen en dansen, niets anders dan muziek die opklinkt uit de Dharma.
Vrij en zonder grenzen strekt de hemel zich uit in Samādhi!
Verfrissend en Helder, de volle maan van de Viervoudige Wijsheid!
Zeg me nu en onmiddellijk: wat is het dat ontbreekt?
Nirvāna ontvouwt zich hier onder je eigen ogen,
waar jij nu staat, daar bevindt zich het Zuivere Land.
Jij, ja jij, Boeddhalichaam.
Hakuin heeft de zenbeoefening nieuw leven ingeblazen door zelf een authentieke zen praktijk voor te leven en uit te dragen. Zazen Wasan is hiervan de uitdrukking. Het Lied van Zazen is niet bedoeld om het zitten zelf aan te prijzen of om uitleg te geven over de betekenis. Het is vooral een lofzang op de vreugden en vruchten van de zen beoefening, je krijgt bijna zin om nog vaker te zitten!
Ode aan Zazen raakt diepere lagen en staat los van welke traditie ook, want het heeft een enorme reikwijdte, is universeel (Shibayama, 1972, 16).
De geest van de eeuwenoude Ch’an is ongebonden en onverwoestbaar. Naast de eigen inspanningen en eigen kracht wordt ander-kracht in ons werkzaam. Door te zitten in groot vertrouwen, met grote twijfel en grote inzet openen we ons voor de werking van die ander-kracht. Zen is ten diepste religieus. Waar ook ter wereld, zen: “brengt vrede in het leven van mensen, ongeacht religie of achtergrond”, aldus Shibayama (1972, 81). De wijsheid van Zazen is niet alleen voorbehouden aan het oosten, maar iedere religie en cultuur kan van die universele spirituele waarde gebruik maken. Dat brachten illustere pioniers in de tweede helft van de vorige eeuw in praktijk, zoals Pater Lasalle J.S. en trappisten als: Jeroen Witkam, Thomas Merton en Elisabeth Dinnissen. Kloosterlingen van oost en west waren te gast in elkaars kloosters om oude schatten met elkaar te delen. Voor westerlingen was het een verrijking van de eigen contemplatieve traditie.
Ode aan Zazen gaat over die grens-overstijgende universele zen.
[2] Zie de tekst van mei 2023: Liefde is een deugd; je laten dragen door het leven zelf….
[3] Er zijn meerdere versies van het verhaal, zie literatuur: 1980, 1991 en 2005.
[4] Luther was de eerste die de Bijbel in het Duits vertaalde. Hij werd door Keurvorst Frederik III de Wijze in veiligheid gebracht op kasteel de Wartburg te Eisenach. Ondergedoken als Jonker Jörg begon hij aan de vertaling van het Nieuwe testament, dat in september 1522 te Wittenberg gedrukt werd in een oplage van 3.000 exemplaren.
[5] Ode aan Zazen of Zazen Wasan, maakt deel uit van een publicatie uit 1972 met essays van de abt van het Nanzenji klooster in Kyoto, Zenkei Shibayama. Bij de vertaling maakte ik gebruik van deze vertaling van Shibayama, en die van Robert Aitken en Ton Lathouwers. https://villagezendo.org/practice/suggested-readings/zazen-wasan/
Nico Tydeman. Koan. Contemplatie op woorden en gebaren. 2005.
John Stevens. Three Zen masters: Ikkyu, Hakuin, and Ryokan. 1993.
Thomas Hoover. The Zen Experience. 1980.
Perle Besserman & Manfred Steger. Crazy Clouds. Zen Radicals,