Maizuru, 8 augustus 2005. De Japanse zomer heet en vochtig. Familiebezoek twee dagen na aankomst afgewisseld met een uitje naar Osaka. De ontvangst hartelijk als gewoonlijk. Uitgelezen voedsel, een traiteur bracht sushi van 8 euro per stuk, Wagyuvlees dat 200 euro de kilo doet.
Bus naar Osaka. De inwoners zoals aangekondigd innemend, direct, bijna brutaal vergeleken met de wat snobistischer Kyoto-Japanners die de geest van de oude keizerlijke hoofdstad nog ademen.
De hitte deed m´n spieren goed. Iedere dag van 9 uur ´s ochtends tot 21.00 uur ´s avonds voornamelijk te voet de stad verkend. Op straat de plaatselijke specialiteit inktvisballen geprobeerd. In yakitori-eetcafe´s geroosterd vlees met koud bier.
Businesshotel in een achterbuurt, 20 euro per nacht. Veel daklozen van de fatsoenlijke soort. Gaf een oude man op een stuk karton bier en sigaretten uit een 7-11. Een andere zwerver stond op, boog voor me en begon traag te applaudisseren. Gene. T. zegt dat Japanners nooit iets geven aan daklozen, omdat de idee van caritas hier nauwelijks bestaat.
Paleizen van warenhuizen met fantastische collecties.
Veel drinken tegen de hitte. In Maizuru koopt otosan iedere dag Kirhin Classic-bier voor me. En of ik Dimple scotch lust.
Makkelijk aanspraak in de yakitori´s in Osaka. Werd op m´n schouders geramd door een salaryman toen ik onthulde dat ik een Japanse vrouw had. Pasfoto´s. Complimenten voor moeder en zoon. Gratis sake.
Na 22.00 ´s avonds is op straat bijna iedereen bezopen. Niemand lastig, misschien ook dankzij politie te fiets. Kan me een beetje redden met m´n Japans. De weg vragen is al geen probleem meer. Gesprekjes over familie en werk lukken ook wel.
Terug in Maizuru bezoek van N. uit Tokyo. Genoeglijk. Fascinerend de status die ze kennelijk ontleent aan haar goede baan en haar vrijgezelle status. Ze zorgt voor haar vader, een weduwnaar. Ook bezoek van Y. en haar schattige zoontje. Y. is JAL-stewardess, geniet het bijbehorende uiterlijk, is charmant en griezelig goed gemanierd.
Elmer wordt behandeld als het spreekwoordelijke keizerlijke kleinkind, vooral door oma. Iedere avond vuurwerkpijltjes afsteken, veel ijs en meloenen. De natuur. Vanuit de woonkamer met tatamimatten uitzicht op beboste heuvels, iedere dag andere kleurschakeringen in de dichte bamboebomenzee.
Ik wil de heuvels in, maar T. vindt dat niet OK. Beren, slangen, wilde varkens. Ze bedoelt dat ze schrik heeft van de kami, de geesten die daar huizen. Ik ga toch. Stuit op een open plek in het bos met een shintoschrijntje, opgedragen aan de plaatselijke bosgeest. Een duistere plek.
Otosan zei later dat ik er beter niet kon komen, vanwege de beren. Hij bedoelde dat ik daar niets te zoeken had. De bosgeest zou me wel eens niet kunnen diggen. Iets zegt me dat hij gelijk heeft. Animistische reflex die ik kennelijk snel overneem. En toegegeven: het was er spooky.
Bezoek aan het familiegraf. Ik claimde meteen een plekje, diende een officieel verzoek in bij otosan. Hij reageerde niet afwijzend, maar volgens mij choqueerde de directheid van mijn vraag hem. Dood = taboe.
Maakte de fout bij het graf een stapel oude stenen te onderzoeken op de aanwezigheid van urnen. T., ontdaan: ´Je moet je verontschuldigingen aanbieden.´ Dus ik gomenasai zeggen tegen de geesten van de voorouders, want die stapel keien was van het oudste familiegraf.
Elmer zit met otosan naar een tamelijk foute samuraifilm te kijken. Er wordt onthoofd, doorstoken en gekliefd. Hij kijkt er onbewogen naar. Lees De Waterhandel van John David Morley. Klassieker over de hostessbars in Tokyo. Vooral interessant door de uitleg van klassieke Japanse begrippen als uchi (familie) en giri (sociaal evenwicht).
Verder is die Morley een beetje te veel de blanke vrijgezel die verdrinkt in foute bars en dito dames. De geschetste sfeer van het traditionele Japan een beetje achterhaald. Jonge Japanners die ik spreek zijn nogal open, proberen Engels te spreken en ze flirten openlijk. Dat was zeven jaar geleden heel anders, toen ik hier voor het eerst was.
Help oakasan in de keuken met paprika´s snijden. De familie heeft een rijstveld en moestuinen. Alleen voor vlees, vis en zuivel gaan ze naar de winkel, zoals zoveel plattelandsjapanners. Vandaar al die dure Toyota´s en BMW´s, is de uitleg van T.
Vader was tot drie jaar geleden vice-president bij een plaatselijke zakenbank. Nu is hij fulltime rijstboer en tuinder. En die verandering van rol lijkt hij heel vanzelfsprekend te vinden. Zijn vader en grootvader en overgrootvader waren rijstboeren. Het traditionele huis dat hij bewoont werd tachtig jaar geleden door zijn vader gebouwd als boerderij, van eigen hout, zo´n dertig centimeter zwevend boven de grond op stenen palen.
In de relikamer een boeddhistisch en shintoistisch altaar. De portretten van overgrootvader en overgrootmoeder hebben ereplekken. Eerbetoon ook aan de keizer van rond de jaarwisseling. Beeld van een lachende boeddha, maar dat zie ik volgens T. verkeerd.
Volgens haar en otosan betreft het een soort tussengod. Idem dito de altaartjes die je buiten overal ziet. Niet shintoistisch, niet boeddhistisch. Nee, voor de ´tussengod´. Het animisme, dat wil wat.
Net in het duister sigaretten getrokken uit een automaat verderop. Begrip voor het ontzag en de angst voor de natuur die hier leeft. Peilloze duisternis. Overal het koor van de krekels, stromende beekjes. En nu, plotsklaps, een gordijn van regen. Wachten op de eerste bevrijdende donder en bliksem.
Marcel zegt
Mooi!