Ik zag onlangs een film over het leven van Steve Jobs, de man die zowat de pc uitvond en van Apple een van de meest rendabele bedrijven in de wereld maakte. Je ziet een briljante jonge kerel uit de Californische tegencultuur, die oprecht gelooft dat hij een betere wereld creëert door de geweldige mogelijkheden van de eerste bedrijfscomputers beschikbaar te maken voor de gewone man. Je ziet vervolgens hoe Steve Jobs zorgvuldig een imago cultiveert van underdog en rebel tegenover de logge, gevestigde waarden in de computerbranche.
Nog altijd ben je hip als je een apparaat van Apple koopt, en getuig je van goede smaak. Met je aankoop van een zo technologisch superieur ding neem je deel aan een rituele inwijding in de wereld van de paar uitverkorenen die de formule voor succes en geluk kennen.
De film lijkt te beginnen als een eerbetoon aan een te vroeg gestorven genie, maar toont gaandeweg hoe de succesformule van Apple -net als andere uitzonderlijk rendabele bedrijven- gebaseerd is op het onderbetalen van (Chinese) arbeiders, belastingontduiking en een bedrijfscultuur van onvoorwaardelijke inzet en onontkoombare burn-out.
In wezen belooft elke reclame voor een product ons met stellige zekerheid dat deze stofzuiger, deze huidcrème of deze wagen ons gelukkig zal maken. De enige zekerheid is dat we met onze aankoop mensen als Steve Jobs subsidiëren om miljardair te worden. Terwijl technologie net als wetenschap gefundeerd is op pure logica, ratio en efficiëntie, is ze in de praktijk vooral een surrogaat voor bijgeloof, succes en mystieke eenheidsbeleving.
Steve Jobs heeft ons getoond dat we verlangen naar een vorm van geluk die niet eens het resultaat hoeft te zijn van je eigen volgehouden inzet, maar iets dat je kan bemachtigen bij een hogepriester. Het enige offer dat je moet brengen is het dubbele van de ware kostprijs uitgeven, omdat een kleine materiële investering op magische wijze een veelvoudig geestelijk rendement kan opleveren.
We moeten vooral geloven dat we een digitaal tijdperk binnenglijden waarin geluk voor iedereen bereikbaar is via elk apparaat dat ons verbindt met het internet. Het internet geeft via ingenieuze algoritmen rechtstreeks toegang tot alle informatie over producten, levenswijzen, en hoera, tot alle vormen van genot die op eenvoudige manier tot geluk leiden. Het ultieme antwoord op de vraag hoe we het lijden beëindigen. We hoeven niet eens de voorafgaande vraag te stellen: wat zijn de oorzaken van het lijden?
Zelf ben ik overigens zeer blij met wat mijn laptop en het internet mij bieden. Ik kan snel een tekst opmaken, delen en bewaren, ik vind op het internet relatief snel alle beschikbare achtergrondinformatie die mij helpt om een onderwerp uit te diepen. Relatief snel, want ik moet me doorheen een hoop overbodige meningen, commentaren, afbeeldingen, reclame en pop ups een weg banen naar mijn onderwerp. De prijs van het digitale tijdperk is dat supersnelle toegankelijkheid tot alle beschikbare informatie veel tijdverlies oplevert als je tot een betrouwbare inhoud, laat staan tot de kern van je onderwerp wil doordringen.
Het lijkt een grote vooruitgang dat we het patriarchale tijdperk achter ons laten. Alhoewel, terwijl de neoliberale samenleving drijft op individualisme en ‘yes you can make it by yourself’, blijven we ons lot ook in het digitale tijdperk in handen leggen van surrogaatvaders. In feite dansen we dankbaar naar de pijpen van de genieën die de algoritmen achter onze toestellen bedachten.
In de film over Steve Jobs wordt terloops vermeld dat hij een adoptiekind was dat nooit zijn biologische ouders heeft gekend. [1]
[1] ‘Steve Jobs: The Man in the Machine’, regie van Alex Gibney, 2015