Taigu is er onlangs spontaan mee begonnen door in plaats van ‘leegte’ te schrijven ‘het leeg’. Het is hetzelfde wanneer wij spreken over het rood van een roos. Van ‘rood’ maken we geen ‘roodte’, dus waarom maken we van ‘leeg’ wel ‘leegte’? Leegte maakt van een bijvoeglijk naamwoord een zelfstandig naamwoord. Het gevolg kan zijn dat wij leeg als eigenschap transformeren tot leegte als een reëel bestaande dimensie, dat wij met andere woorden via ons taalgebruik aan leegte een filosofische connotatie geven. Leeg is een vertaling van ‘sunya’, leegte van ‘sunyata’. Dezelfde discussie over de wenselijkheid of onwenselijkheid van deze omzetting met filosofische implicaties heeft vele eeuwen geleden al gespeeld in de boezem van het boeddhisme.
Westers boeddhisme wordt gehinderd door de oriëntatie op teksten afkomstig uit ons wezensvreemde culturen. Hoe mooi de verhalen ook zijn die we ontlenen aan bijvoorbeeld de Lotus Sutra, de literaire bekoring beneemt ons het zicht op de ideeën die we uit deze teksten opzuigen over de boeddhistische leer. Het resultaat is een ahistorische potpourri van begrip van de leer. De geschiedenis van het boeddhisme is in zekere zin vergelijkbaar met die van het christendom. Wij zouden versteld staan als mensen lukraak geloofsartikelen zouden ontlenen aan de theologie van Augustinus, Thomas van Aquino en Calvijn, en daar een min of meer coherente leer van zouden proberen te maken.
In het voetspoor van Taigu’s ‘het leeg’ behoeft het westers boeddhisme dringend een meer eigentijdse taal, niet noodzakelijk een geheel nieuwe taal, maar wel een begin van een introductie van begrijpelijke begrippen die een brug kunnen slaan naar de beleving van een groter publiek en naar andere geloofsgemeenschappen, zoals de islamitische. Enerzijds vertolkt westers boeddhisme niets anders dan de compassie die ook eigen is aan hele hordes goedwillende christenen, soennitische moslims en anderen; vooral de moslims zijn, hoewel een kleine minderheid van de bevolking, het voorwerp van niet aflatende onverdraagzaamheid en xenofobie. Anderzijds kent boeddhisme een aanzienlijke groep van spirituele zoekers, die zich herkennen in meditatie en mystiek met poreuze grensvlakken als occultisme, ecstatische vervoering en andere vormen van esoterie. Er is niets wat deze groep in de weg staat uit een zelfbeperkend isolement te treden en, zoals in de cohabitatie van Talmud en Kabbalah in de joodse traditie, een bovengronds leven te leiden.
Yoga en yogi zijn voorbeelden van woorden die goed in de mond liggen van een taal die binnen het bereik ligt van westers boeddhisme. Waarom noemen we zenmeditatie niet zenyoga en zenbeoefenaren zenyogi’s? Alternatieven zoals zenbodhi’s of zenboeddha’s (in plaats van zenboeddhisten) spreken óf minder tot de verbeelding, óf klinken mogelijk te pretentieus. Het zijn maar voorbeelden van woorden die Taigu voor de geest komen. Nu zijn het losse uitdrukkingen, maar het project van taalvernieuwing van westers boeddhisme dat hij bepleit, moet uiteindelijk alle hertaling van boeddhistische literatuur in Sanskriet, chinees en andere oosterse talen omvatten. Oude begrippen zijn niet verboden, maar kunnen een (beperkte) plaats hebben in de westerse taal die het westerse boeddhisme verdient, opdat zijn invloed, vermengd met die van andere cultuurstromen, zich in een bredere maatschappelijke bedding kan laten gelden.
Piet Nusteleijn zegt
Het rood van de roos.
Het leeg van de leegte?