Wanneer wij iets als problematisch ervaren dan hebben we meestal de neiging om de oplossing te zoeken in het aanpassen van de omstandigheden. Boeddhisme leert ons echter dat de oorzaak van onze problemen niet in de omstandigheden gezocht moet worden maar in onze geest. Het gaat om onze kijk op de werkelijkheid en hoe we ons tot onszelf en tot anderen verhouden.
We kunnen daar verandering in aanbrengen door onze geest te trainen met vipassana, mindfulness en compassietraining: inzicht verwerven, de geest tot rust brengen en meer openheid en vriendelijkheid ontwikkelen. Dat dit niet alleen een spiritueel doel dient kunnen we zien bij de vogelvlucht die de toepassing van mindfulness heeft genomen.
Naast deze inmiddels bekende boeddhistische methoden biedt Vajrayana nog een methode voor een diepgaande verandering of transformatie, waar nog niet veel naar gekeken wordt.
Transformatie
Vajrayana gaat over het transformeren van negatieve emoties (zodat je in vergelijkbare situatie een ander reactiepatroon krijgt, zo zou je kunnen zeggen) en van onze zelfreferentie (of met een hele andere term: self-clinging) door gebruik te maken van onze verbeelding.
De transformatie van zelfreferentie heeft te maken met de boeddhistische opvatting dat het geloof in het bestaan van een Zelf een misvatting is die wel beschouwd kan worden als de kern van al onze problemen.
Iets (welk verschijnsel dan ook) is problematisch (of niet) voor mij. Heb je een vastgeroeste opvatting van wat dat ‘mij’ dan is, kan het problematische ook niet veranderen. Kun je echter de referentie van ‘mij’ veranderen dan kan dezelfde omstandigheid opeens niet meer problematisch zijn. Zelfs zoiets ingrijpend als sterven kan voor de ene persoon problematisch zijn en voor een ander een bevrijding. Dat verschil is goed verklaarbaar vanuit een verschil in zelfreferentie. Je zou kunnen beargumenteren dat voor degene die een doodswens heeft de omstandigheden anders zijn dan voor degene die wil blijven leven, maar die gaat niet op omdat mensen heel verschillend kunnen reageren op vergelijkbare situaties. Er moet op zijn minst nog een ander aspect zijn dan de omstandigheden die dat verschil maken. Naast alle opties zoals karakter, weerbaarheid, genen, opvoeding, hormonen enz. kunnen we vanuit boeddhistisch perspectief daar de ‘onwetendheid’ over hoe wij bestaan (onze zelfreferentie) naast plaatsen.
In vajrayana speelt dat een grote rol in de visualisaties. Er zijn verschillende vormen, waaronder beoefeningen waarin je jezelf transformeert tot een verlicht wezen. Daarbij moet je oude zelf eerst sterven om herboren te worden als verlicht wezen. De achterliggende gedachte is dat als je dat transformatieproces maar zo vaak mogelijk doet in je meditatie dat je zelf uiteindelijk ook daadwerkelijk transformeert en daarmee de werkelijkheid waarin je je bevindt ook.
Echt en werkelijk
In vajrayana spelen andere werelden een grote rol. Al die boeddha’s en bodhisattva’s leven in een andere wereld. Dat kom je tegen in Tibetaans boeddhisme maar ook in het Zuiver-Land boeddhisme. Eigenlijk is het beter om over werkelijkheden te spreken dan over werelden. Wij kunnen vaak niet zoveel met dergelijke metafysische werelden/werkelijkheden omdat we groot geworden zijn in een wereld waar ‘echt’ voorbehouden is aan fysieke objecten. Volgens menigeen bestaan Sinterklaas, kabouters en God niet echt, maar zijn ze producten van de menselijke ‘fantasie’. Dat zou dan ook betrekking hebben op boeddha’s in zuivere landen.
Of iets bestaat wordt in de Abhidharma echter al gedefinieerd als iets dat effect heeft. Dat zit ook in ons woord ‘werkelijk’ (iets dat werkt). De vraag naar werkelijkheid is dan een hele andere vraag dan of het ‘echt’ bestaat. Het gaat om de vraag of het effect heeft op ons leven en ons bestaan.
De vraag of de werelden – werkelijkheden – waarop gemediteerd wordt echt bestaan of dat ze fantasie zijn, is dan ook niet de juiste, het gaat om de vraag of het ‘werkelijk’ bestaat, in de zin van effect hebben. Daar komt dan nog bij dat deze beoefeningen in boeddhisme samen hangen met de filosofieën van Asanga en/of Nagarjuna, die er allebei vanuit gaan dat wij de wereld/werkelijkheid alleen kennen zoals deze aan ons verschijnt. En die verschijnt aan ons in de ontmoeting tussen subject en object (ik als kenner en het object). Alle verschijnselen bestaan op basis van onderlinge afhankelijkheid.
Iets wordt ‘echt’/werkelijk voor ons wanneer we het ons voor kunnen stellen, en nog meer wanneer we het daadwerkelijk kunnen zien, en het heeft betekenis in relatie tot hoe wij onszelf begrijpen. Dat iets ‘echt’ wordt voor ons als we ons er iets bij kunnen voorstellen is ook waarom kabouters – terwijl niemand ze daadwerkelijk gezien heeft (ik althans niet) – toch een verbeelding hebben gekregen. Ze zijn ooit bedacht om het geritsel in het struikgewas te verklaren en men is er vervolgens bij gaan vertellen hoe ze er uit zouden zien. Het horen van het geritsel kan vervolgens samen gaan met de verbeelding van een kabouter, en zie, de kabouter is een ‘werkelijkheid’ geworden.
Vajrayana maakt gebruik van ons vermogen tot verbeelding om daarmee impact te hebben op onze geest. Boeddha’s en bodhisattva’s worden gevisualiseerd inclusief hun verblijfplaatsen met mandala’s daka’s en dakini’s. In die ‘imaginaire’ wereld worden offergaven gebracht en stroomt er licht en vloeit er nectar. Allemaal met het doel om je zelf, je geest en negatieve emoties te transformeren.
Stel jezelf voor als verlicht wezen en dat wordt langzaam aan ‘werkelijk’. Dat dat altijd met de nodige omzichtigheid overgedragen is is voorstelbaar als het inderdaad effect kan hebben. Stel je voor dat je geen goed begrip hebt van wat een verlicht wezen is en je jezelf (per ongeluk) verbeeldt als een niet-verlicht wezen met een zeer onheilzame eigenschap… Of dat je niet de juiste waarde aan wat je je verbeeld toekent… Zonder een juist begrip van wat je doet kan het ook schade aanrichten.
Vajrayana als inspiratie voor therapeutische toepassingen
Mij zijn twee serieuze pogingen bekend om de transformerende methodes van vajrayana te implementeren voor psychotherapeutische toepassing. Tarab Tulku en Lene Handberg hebben dat gedaan in de U.D. (Unity in Duality) methode, en Tsultrim Allione met “Feeding your Demons”.
Patronen of psychische problemen die ons in de weg zitten worden beschouwd als ‘kwetsbare zelfreferenties’ of ‘demonen’ die getransformeerd kunnen worden. Waarbij de notie dat er geen Zelf bestaat een belangrijke voorwaarde is. Wat er immers in beide methodes ten diepste getransformeerd wordt heeft te maken met hoe je jezelf ‘begrijpt’ – aan welk ‘zelf’ je vasthoudt.
De impact die dergelijke methodes hebben gaan via persoonlijke ontwikkeling naar spirituele ontwikkeling. Het idee dat je het in een aangepaste vorm in kunt zetten waar spirituele ontwikkeling nog niet aan de orde is, is zo gek nog niet.
De rol van Zelf
Waar het niet altijd even duidelijk is wat boeddhisten bedoelen dat je van je ego af moet, laten deze methodes ook zien dat duidelijkheid daarover wel van belang is. Als je ‘ego’ gebruikt in de zin van vasthouden aan een Zelf dan past dat wel, maar waar ‘ego’ gebruikt wordt als een geconstrueerd zelfbeeld dan slaat het de plank mis. De methode transformeert het zelfbeeld, of zelfrefentie, naar een gunstiger, minder kwetsbaar zelfbeeld, en het besef (de ervaring) dat je zelf geen vaststaand gegeven is maar een veranderend proces. We kunnen uiteindelijk niet helemaal zonder één of ander geconstrueerd zelfbeeld.
Dat sluit overigens ook goed aan bij de psychologie waar onze identiteit steeds meer gezien wordt als een flexibel, of veranderend gegeven waarbij opvoeding, omgeving en ervaringen een grote rol spelen.
Verbeelding en rede
Wat de methode ook bijzonder maakt is de plek die de verbeelding erin krijgt. De verbeelding wordt in onze cultuur vaak ondergeschikt gemaakt aan de rede. Cognitie – ons kennen en ons bewustzijn – wordt vooral beschouwd in relatie tot ons conceptuele vermogen, ons vermogen om iets te verwoorden. Veel therapieën doen ook vooral een appel op ons vermogen iets te verwoorden. Er kan ook wel naar gevoel gevraagd worden, maar er wordt geen aandacht besteed aan hoe iets er voor je uitziet. Hoe een probleem zich aan je voordoet, wat van beeld je erbij hebt of hoe het in je dromen doordringt kan echter heel informatief zijn. En je kunt die beelden ook direct gebruiken om mee te werken. Als je bedenkt dat een verhaal pas wat bij je oproept als je je er iets bij kunt voorstellen, is het ook voorstelbaar dat als je iets aan dat beeld verandert er ook iets in je gevoel verandert. En als je hetzelfde verhaal in een andere gemoedstoestand beluistert kan het ook andere beelden oproepen. Associeer je je met het slachtoffer in een verhaal dan is dat verhaal veel heftiger voor dan wanneer je je bijvoorbeeld met de held associeert.
Onze verbeelding zorgt er bijvoorbeeld voor dat als wij een gevel zien we de ervaring hebben van het kijken naar een heel huis. Wat wij ‘kennen’ is vervolgens niet de gevel maar het huis van onze verbeelding. We hebben daar pas woorden voor nodig op het moment dat we er iets over willen zeggen. Wat wij vertellen over wat wij ervaren is slechts een verslag van wat wij ervaren – hoe de wereld in beeld en associaties aan ons verschijnt.
Onze verbeelding gaat dus vooraf aan onze rede. Een cognitieve therapie die de taal en de rede gebruikt, heeft (impliciet) ook verbeelding nodig om impact te maken. Hier verder geen aandacht aan besteden lijkt mij een gemiste kans.
In vajrayana en de methodes die daarop gebaseerd zijn komt het beeld meer centraal te staan en kan men ook aan de verandering van het beeld zien of er wat verandert. De rede is daarbij enkel een hulpmiddel om het te verwoorden, een verandering in werkelijkheid is de maatstaf. Het hele proces wordt daardoor ook minder conceptueel gestuurd en gaat meer uit van de beleving en de verbeelding.
Perspectief, zelf en verbeelding
Zo zijn er dus meerdere aspecten die een rol spelen in vajrayana die van belang zijn als je het wilt gebruiken voor geestelijke gezondheid. Het perspectief op hoe wij en de werkelijkheid die wij ervaren bestaat is een belangrijk onderdeel van de methode. We moeten goed begrijpen hoe we de wereld kennen: welke rol onze rede, ons gevoel en onze verbeelding daarin speelt om dit op een uitgebalanceerde wijze in te kunnen zetten. En het maakt uit hoe we ons ‘zelf’ begrijpen: waar we naar verwijzen met “ik”.
Bevrijding en geestelijk welbevinden
Een andere vraag die dit natuurlijk ook oproept is wat er gebeurt met het soteriologische karakter van (vajrayana) boeddhisme als je het in wilt zetten voor therapeutische doeleinden. Met dat je de ‘methode’ aanpast aan een nieuw doel – niet de verlichting maar geestelijke gezondheid – verander je het karakter. Dat hoeft op zichzelf niet erg te zijn, tenzij je vast wilt houden aan een bepaalde identiteit. Bovendien kent boeddhisme drie kenmerken die we kunnen gebruiken of de ‘verandering’ nog binnen het perspectief van boeddhisme vallen. Mocht dat niet het geval zijn dan hoeft dat ook niet erg te zijn, alleen past het dan niet meer om het als ‘boeddhistisch’ te duiden, en verliest het mogelijk aan effectiviteit.
De drie kenmerken zijn anitya, duhkha en anatman (veranderlijkheid, ongemak en zelfloosheid). Onderkent de methode dat ‘lijden’ een onlosmakelijk aspect van ons leven is, dat alles voortdurend in verandering is en dat er geen inherent wezenskenmerk is dat bepaalt hoe of wat wij zijn? Die vragen zijn relevant om te kunnen bepalen of een methode heilzaam is vanuit boeddhistisch perspectief.
Dat iets heilzaam kan zijn zonder tot de uiteindelijk verlichting te leiden was overigens voor Boeddha zelf ook geen probleem. De adaptatie van de beoefening van de vier brahmavihara’s in boeddhisme ging ook gepaard met de kanttekening van Boeddha dat het een goede methode was om het ongemak in het leven te verminderen maar dat het niet tot nirvana voert (Digha Nikaya II.251). In de ontwikkeling ervan binnen boeddhisme werd het echter steeds meer een spiritueel hulpmiddel.
Je zou kunnen zeggen dat alle beetjes helpen en dat een bijdrage aan geestelijke gezondheid op zichzelf al heel mooi is. Als boeddhisme daar mogelijkheden voor aandraagt is dat de moeite van het onderzoek waard.