Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Het zijn weer de donkere dagen rond Kerst. De zon gaat vroeg onder en komt laat op. Ik prijs me gelukkig dat ik niet boven de poolcirkel woon, waar in deze tijd van het jaar de zon helemaal niet boven de horizon komt. Met de noodzakelijke ‘afvalpas’ in de hand loop ik naar de buurtcontainer voor restafval. Pas op de sensor, klep open, zak in de container en klep weer dicht. De rekening komt later wel een keer. Iedere keer dat je een zak dumpt, kost je dat een paar euro. Daarom wacht ik zo lang mogelijk met dumpen, tot de vuilniszak echt vol is en nauwelijks nog in het stortgat past.
“Als u hem niet helemaal sluit, kan mijn zak er gratis achteraan…” hoor ik achter mij, en draai me om. Daar staat een van de Mossel-vrouwen. Er wonen er in ons buurtje een hele boel. Allemaal zussen, schoonzussen, nichten en schoon-nichten van dezelfde familie. Onze buurt is een heuse Mossel-bank. Het liedje ‘Zeg ken jij de Mosselman…’ gaat echter niet op. Er zijn geen Mosselmannen. Alleen Mosselvrouwen. Klein, maar fier.
Ik sluit de klep dus niet helemaal, hoor mijn afvalzak in de ondergrondse bak vallen en open de klep weer. De kleine zak van de Mosseldame gaat in de container en ik sluit de klep.
“Dat was een klein zakje…” merk ik op.
“Ik heb nooit veel,” antwoordt de vrouw. “Tegenwoordig gooit iedereen van alles weg. In de as-emmer van mijn moeder zat alleen maar as. Nooit wat anders. We gebruikten alles tot het echt nergens meer voor te gebruiken was en dan ging het in de kachel.”
Ik herkende het. Mijn grootmoeder verstond de kunst van het sokken stoppen, knopen aanzetten, elleboogstukken opnaaien, rokken verlengen of – verkorten, en ga zo maar door… Tot in de perfectie. Kledingstukken die niet meer hersteld konden worden, veranderden in poetslappen, binnenzakken, zakdoeken of patchworklapjes. Papier veranderde via papier-maché in poppenhoofden of wat anders en ga zo maar door. Eten werd nooit weggegooid. Van oud brood maakte ze broodpap of kruim, of ze krummelde het door gehakt. Van groenteresten maakte ze soep (met als resultaat: aan het einde van de week een compleet weekoverzicht). Niets, maar dan ook niets ging verloren, want als zij er niets meer mee kon, kon de schillenboer, de lompenman of de ijzerman er nog wel wat mee…en anders de kachel. Vandaar de as-emmer. Mijn moeder had later in haar leven geen kachel, en had daarom net als de Mosseldame af en toe een beetje afval voor de gemeentelijke vuilnisophaaldienst
“Als je ziet wat mijn kinderen en kleinkinderen allemaal weggooien!” zuchtte het mensje dat nu naast me stond. “Alsof het allemaal niks kost. Vlekje erop? Hup… weg ermee. Niet meer in de mode? Hup… weg ermee. Ze hebben het allemaal veel en veel te goed. En maar klagen dat alles zo duur is. Heeft u gezien wat mensen tegenwoordig allemaal in hun boodschappenwagentjes doen? Dat is de consumptiemaatschappij meneer… Ze hebben nooit echt armoe gekend. Nooit.”
“U wel?” vroeg ik.
Ze keek me met grote ogen aan. “Nee… zei ze met krachtige stem. “We hadden thuis niks. Nog geen cent om onze kont mee te krabben. Maar we hadden elkaar, en we hielden van elkaar en konden op elkaar rekenen. En zolang je dat hebt: liefde voor en vertrouwen in elkaar ben je niet arm. We waren rijk met elkaar.”
Ze draaide zich om en liep terug naar haar huisje.


Geef een reactie