Een half jaar geleden schreef ik in mijn blog over hoe de omgeving van ons huisje de afgelopen jaren langzaam was veranderd. Hoe het dorpje langzaam onze kant op begon te komen, hoe 500 meter verderop een “wijkje” met piepkleine rijtjeswoninkjes voor de Birmese arbeiders van een fabriek aan het verrijzen was, hoe het donker dat ons landje 7 jaar omringde nu steeds meer uitgelicht wordt (het streven naar verlichting is in dit Boeddhistische land een beetje doorgeschoten). Natuurlijk vinden we dat jammer, maar het alternatief was geweest dat we nog veel verder van de bewoonde wereld waren gaan zitten en het was een weloverwogen keuze om dat niet te willen. En inmiddels is de begroeiing in onze tuin zo weelderig, dat we overdag al die verstorende factoren niet of nauwelijks zien.

Het woonwijkje is inmiddels klaar. De fabriekswerkers konden hun van multiplex en golfplaat getimmerde onderkomens verlaten en in de iets degelijker gebouwde stenen eenkamerwoninkjes trekken. Ik schat ze niet veel groter dan 8 à 10 vierkante meter, en ze staan in rijtjes van 5 heel dicht op elkaar, maar in vergelijking met waar ze eerst woonden is het een enorme verbetering.
Zoals ieder Thais dorp of stadje heeft ook het wijkje een omroepinstallatie. In Nong Noi, het dichtstbijzijnde dorpje wordt die iedere ochtend om 6 uur gebruikt voor het provinciale volkslied en een korte stichtelijke boodschap van een monnik. Ook dat is vrij gebruikelijk in Thailand. Afhankelijk van de windrichting horen wij het heel zachtjes, of helemaal niet. En omdat we meestal toch al wakker zijn om die tijd, stoort het ons verder ook niet. Zo heel af en toe heeft de Poeiay Baan, het dorpshoofd, wat mededelingen te doen, meestal rond een uur of 6 in de middag, en horen we daar wat flarden van overwaaien. We prijzen ons gelukkig met het bescheiden gebruik van de installatie, en de grote afstand tot de dichtstbijzijnde speaker. In het dorpje waar we tijdelijk woonden stond de speaker veel dichterbij, en bestond het ochtendritueel om 6 uur uit 3 muziekstukken en een lange oratie van een monnik. Als we toevallig een keer niet op tijd wakker waren, zaten we klokslag 6 uur rechtop in bed.
De geluidsinstallatie in het fabriekswijkje wordt beheerd door iemand die veel te vertellen heeft. We hebben geen idee wat, want het is allemaal in het Birmees. Waar we van een Thais verhaal soms wel een beetje de strekking kunnen vatten, is het hier allemaal abracadabra. De toonzetting doet soms vermoeden dat er namen worden afgeroepen, of mensen tot de orde worden geroepen. Maar dat is louter speculatie. Wellicht gevoed doordat bekend is dat Birmese arbeidskrachten weinig tot geen rechten hebben, worden opgetrommeld wanneer dat nodig is, en afgedankt als ze niet meer nodig zijn. Die achtergrond maakt het geluid van de omroepinstallatie extra onaangenaam.
In de avond is er vaak wat muziek. In eerdere blogs is al eens aan de orde gekomen dat je niet naar Thailand moet verhuizen als je op zoek bent naar stilte. Niet naar Azië, wordt zelfs wel beweerd. Maar we waren natuurlijk al wel 8 jaar verwend met stille avonden, hooguit verstoord als een naburig dorpje een feestje of uitvaart had. (Het verschil tussen die twee evenementen is op afstand soms moeilijk te horen.) Eerst deden we of we het niet hoorden. Of we zetten zelf een muziekje aan.
Toen begon de karaoke. Het is de nachtmerrie van iedereen die naar Thailand verhuist: de buren beginnen een karaokebar of kartbaan. Bij gebrek aan bestemmingsplannen is dat niet te voorzien en al evenmin te voorkomen. De Poeiay Baan zou waarschijnlijk geen flauw idee hebben van wat hij met een bezwaarschrift aan zou moeten. Het probleem van karaoke is niet eens zo zeer de muziek zelf, ook al is die wat harder dan de muziek tot dan toe. Maar het met veel overgave knettervals zingen was toch wat veel voor onze tere oortjes.
Nu ontvangen we hier nog al eens reizigers op de fiets. Ik noem ze bewust zo, want als ik alleen “fietsers” zou zeggen, konden dat ook mensen uit een dorp verderop zijn. De reizigers op de fiets zijn meestal jongere (vergeleken met ons) eenlingen of stellen die weken, maanden of soms jaren onderweg zijn. Via Warmshowers.org, een online platform voor lange-afstandsfietsers, vinden ze ons en kunnen ze vragen om hier te overnachten. En als het even kan zeggen we dan “ja”. Want het zijn zonder uitzondering mensen met interessante verhalen. Sommigen hebben een sabbatical year, anderen hebben gewoon hun baan opgezegd en zien wel hoe lang ze het redden, weer anderen hebben werk op afstand voor een paar uur per week en verdienen daarbij genoeg om hun leven op de fiets te bekostigen.
Een andere reden om ze reizigers te noemen is, om ze op die manier te onderscheiden van toeristen. Want dat is ook hoe ze gezien worden in de landen die ze doorkruisen. Iran, Kirgizië, Tadzjikistan, Pakistan, tegenwoordig is zelfs China mogelijk. Ze komen er binnen met het beeld dat we in Nederland van die landen hebben en ze rijden het land weer uit vol ervaringen van mensen die ze onderweg eten en drinken gaven, een slaapplaats aanboden, uitnodigden voor dorpsfeesten en bruiloften en meer gastvrijheid boden dan je als toerist (en overigens ook als fietser in Nederland) ooit zal krijgen. Het zet ze aan het denken over de relativiteit van onze Nederlandse problemen. Stroomuitval, wegen vol gaten, 4 uur reizen naar een ziekenhuisje met minimale voorzieningen, eten wat er toevallig op dat moment voor handen is, mensen doen het er mee.
De situaties waarop Nederlanders zich middels aanwijzingen uit een recent verspreid boekje moeten voorbereiden, en waarvan ze in paniek zouden raken als die zich voordoen, zijn in die landen dagelijkse kost.
Ben ik nou niet erg afgedwaald van die karaoke? Jawel, maar natuurlijk niet zonder reden. De conclusie is namelijk steeds, dat hoeveel last je van een probleem hebt, minder te maken heeft met de aard van dat probleem, dan van hoe je ermee omgaat. Voor zover het om “hanteerbare” problemen gaat natuurlijk. En dat is dan weer een filosofie die we zelf ook als leidraad proberen te leven. Toen we naar Thailand verhuisden hebben we elkaar plechtig beloofd nooit geïrriteerd te raken als dingen anders gaan dan we hadden gewild. En hoewel er zo af en toe gebeurtenissen waren die wolkjes rook uit onze oren lieten komen, zijn we daar aardig in geslaagd.
En nu is er dan die karaoke. En terwijl de wolkjes zich weer opbouwen achter mijn trommelvlies, realiseer ik me, dat daar in het wijkje mensen wonen in huisjes van 8 vierkante meter, die à la minute opgeroepen kunnen worden om zich in de fabriek te melden, die lange werkdagen maken voor een paar euro per dag (jaja, per dag, niet per uur), die niet naar huis kunnen omdat daar de militairen van de regering de dorpen bombarderen. En een van de weinige verzetjes die ze hebben: karaoke zingen. Moet ik ze dat ontzeggen, omdat ik rijk genoeg ben om een lap grond met 2 huisjes in een tot dan toe stil gebied te bewonen?
Als ik mijn overwegingen met Mieke bespreek blijkt ze al dezelfde gedachten te hebben. Leuk gaan we het niet vinden, maar met een eigen muziekje op bescheiden volume wordt de valse Birmese zang al overstemd. Het vergt wat zelftraining, maar we kunnen er inmiddels prima mee leven. En het went zelfs zo snel, dat we ons op een avond ineens realiseerden dat het stil was. En toen we terug probeerden te kijken, bedachten we dat de voorgaande twee avonden, waarop we een stel fietsers in huis hadden die van Frankrijk onderweg waren naar Kuala Lumpur, ook geen muziek hadden gehoord, laat staan karaoke.
We kunnen wel zingen van vreugde. Maar dat doen we niet. Want ja… de buren hè.


Geef een reactie