De volgende enigszins voor het BD bewerkte tekst is een passage uit de autobiografie van Dharmapelgrim. De hoofdpersoon is inmiddels Yogaleraar, gediplomeerd verpleegkundige A en B, Docent-verpleegkundige en heeft onder meer een opleiding (post HBO) ziekenhuishygiëne (Infection Controle) op zak. Hij is gescheiden, hertrouwd en heeft nu zes kinderen, waarvan er drie uit huis zijn vertrokken. In deze bijdrage is de hoofdpersoon 42 jaar.
Over en uit.
Kort na de bevalling krijgen Menno en Tineke bericht dat er geen bezwaren meer zijn tegen een eventueel kerkelijke inzegening van hun huwelijk. Professor Harry Eijsink (kerkjurist) heeft zich er persoonlijk hard voor gemaakt. Na vier jaren eindigt het kerkelijk juridisch gedoe met het instituut Katholieke Kerk eindelijk met een groot succes. Menno en Tineke plannen in overleg met pastor Brosschot een datum. Hij zal het huwelijk voltrekken en tijdens dezelfde dienst hun liefdeskind dopen. Op zondagmorgen in hun eigen parochiekerk, Dijnselburg. Menno en Tineke zijn van plan er een groot feest van te maken.
Korte tijd later valt er een officieel schrijven van de rechtbank in Utrecht op de mat: het verzoek van Pieter om te mogen worden geadopteerd is ingewilligd. Als twaalfjarige heeft hij daar zelf bij de kinderrechter om gevraagd. Pieter en Ruth krijgen de achternaam Prins. Voortaan zijn ze juridisch kinderen van Menno. De procedure verbreekt automatisch alle banden met hun natuurlijke vader, definitief. Tijdens de zakelijke afhandeling van alle formaliteiten in de rechtbank van Utrecht, luiden de klokken van de Dom.
Menno is nauwelijks bekomen van de adoptie en heeft samen met Tineke de voorbereidingen op hun huwelijk en de doop van de baby rond, of er valt een uitnodiging op de mat. Een uitnodiging. Jan en Rita Prins zijn op donderdag 26 september 45 jaar getrouwd en willen dat het weekend daarop vieren met al hun kinderen en kleinkinderen. Ze hebben huisjes gehuurd in een vakantiepark in Zandvoort. “Wat…?” denkt Menno. Hij kijkt naar de datum waarop ze verwacht worden. Precies het weekend waarin het kerkelijk huwelijk zal worden gesloten.
“We gaan niet,” stelt Menno resoluut vast, na overleg met Tineke. “Ik schrijf een brief en zeg dat ze kunnen doodvallen. Of nee, ik zeg dat ze moeten doen alsof wij niet bestaan. Ze moeten maar doen alsof wij dood zijn, dát schrijf ik. Eerst laten de kinderen ons verrekken, gesteund door opa en oma. Daarna gooien ze de hoorn op de haak als wij hun willen vertellen dat ze weer een kleinkind krijgen. Daarna zijn we niet welkom op verjaardagen. En opa beledigt jou door te weigeren de baby aan te nemen en beweert daarna ook nog eens doodleuk dat ik hem niet uitgenodigd heb om mee naar huis te gaan… Ik kreeg van hem verdomme de kans niet eens. En nu plannen ze een feestje precies op de dag dat wij eindelijk, eindelijk … Nee, het is over. Over en uit.”
Menno schrijft een brief waarin hij zijn gal spuwt en zichzelf voor dood verklaart. Er volgt geen enkele reactie vanuit de familie. Vader, moeder, broers, zus, kinderen … niemand vindt blijkbaar dat dit te gek is voor woorden. De rust breekt uit.
Geef een reactie