Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
“Boeiend!”, zegt de dame, “en heel verrassend. Ik kan me nu een klein beetje voorstellen hoe het vroeger geweest zou kunnen zijn.” (Zij zegt het in een keer goed.). Ze geeft me een hand. “Treden jullie vaak op?”
Ik ben lid van een klein gezelschap ‘historische vertellers’. Wij zijn zelf uiteraard in geen enkel opzicht historisch te noemen, maar vertellen over een denkbeeldig leven ergens in het verleden. Zo speel ik in de ene keer dat ik Henric Coeur ben, meester-metselaar en bouwheer van de monumentale kerk in het Groningse Harkstede; een andere keer ben ik Durk van ’t Hoeze, dienaar van de drossaard van Gruoningen tijdens het beleg van die stad in het rampjaar1672. En laatst was ik Bernardus van klooster Bloemhof, een oude kanunnik in 1276, die in zijn jonge jaren mee is gegaan met de vijfde kruistocht en als bevrijder van het Heilige Land verschrikkelijke dingen heeft gedaan.
“Hoe bereiden jullie je voor?” wilde een man weten. Hij had ook onze laatste voorstelling bijgewoond.
“Door ons zo goed en zo kwaad als het kan te verplaatsen naar de tijd en de omgeving waarin ons verhaal zich afspeelt,” antwoord ik.
“Hm…,” bromt de vragensteller. Hij kijkt mij onderzoekend aan. “En wie schrijft dat verhaal dan”
“Dat moeten we zelf doen,” verklaar ik, en omdat ik de volgende vragen meen aan te zien komen, ga ik direct verder: “We moeten ons een eigen leven voorstellen. Wanneer we zijn geboren, hoeveel broers en zussen we hebben gehad, wat we aten, waar we woonden, wat we deden en wat ons is overkomen … en dat alles zo historisch verantwoord mogelijk. Daarvoor moeten we ons baseren op wat er geschiedkundig over die tijd is te vinden. Het moet gewoon zoveel mogelijk overeenkomen met wat er over die tijd, die omgeving en noem maar op bekend is. En dan ontstaat er geen script, maar een soort biografie van een denkbeeldig persoon. Mijn personage is dus fictief, maar zijn verhaal zou zomaar echt geweest kunnen zijn. Zoiets.”
De man knikt. “Hoe lang doen jullie daarover?”
“Meer dan een jaar.”
“Meer dan een jaar?”
“Ja. Voor mijn personage Bernardus heb ik zelfs plaatsen bezocht en mensen gesproken die zoveel mogelijk authentieke informatie zouden kunnen leveren. Ook de kostuums die we dragen zijn zoveel mogelijk authentiek en daarom moeten we zelf maken aan de hand van tekeningen, schilderijen, beschrijvingen en soms ook beelden.”
“Heeft u uw pij zelf gemaakt?”
Ik glimlach en moet mij verontschuldigen. “Nee, dat heeft iemand anders gedaan. Ik ben niet echt handig met naald en draad. Als ik het zelf had moeten doen, was het nooit zo mooi en authentiek geworden als het er nu uitziet.” Ik wrijf over de stof. “Ongeverfde, gewassen schapenwol… “
“En die kruistocht?”
“Wanneer je over de kruistochten gaat lezen, ontdek je al gauw dat dat geen tochten zijn geweest waar Christenen trots op hoeven zijn.”
“U bent zogenaamd mee geweest?”
“Ja … als jongeling die dacht dat het een mooi avontuur zou zijn. Ik heb zogenaamd ook meegedaan aan de verwoesting van Cadiz, en ik heb in Damiate een meisje verkracht en de keel doorgesneden … waarna ik een klap op mijn kop kreeg en voor dood ben achtergelaten.”
“Als monnik?”
“Nee. Als jonge op avontuur beluste knul die geen idee had … Ik ben pas later monnik geworden, om boete te doen voor mijn zonden.”
“En dat heeft u allemaal verzonnen?”
“Ja en nee. Cadiz is bijvoorbeeld echt door de kruisvaarders verwoest, en kruisvaarders hebben echt verkracht en gemoord. Ik vertel daarover alsof ik dat allemaal zelf heb gedaan. En geloof me… zoiets vertellen laat je niet onberoerd!”
“Gelooft u in reïncarnatie?”
Ik denk na en begin te glimlachen. Dan zeg ik: “Mijn broer heeft mij lachend vertelt dat hij in zijn vorige leven rotsvast in reïncarnatie geloofde, maar nu niet meer.”
“En u?”
“Misschien geef ik hem in een volgend leven wel gelijk”, zeg ik, en draai me om.
Geef een reactie