Soms raak je onverwacht in gesprek met iemand. Zomaar op straat. Voor een tuinhekje, op een bankje in het park, op een muurtje op het perron van een treinstation. Het kan overal gebeuren.
Hij zucht nog eens diep. “Gaan we weer,” mompelt hij erachteraan “Drie weken lang … gelukkig komt er een eind aan.”
“Waaraan?” wil ik weten.
“Aan die vakantie in die klote stacaravan. Ik heb spijt dat we dat ding ooit hebben gekocht. Ik heb het daar onderhand wel gezien. Niks nieuws te beleven.”
“Waarom ga je er dan heen? Zet dat ding ergens anders neer of verkoop hem.”
“O God, nee!” roept hij uit. Met grote ogen kijkt hij mij aan, alsof ik iets verschrikkelijks heb voorgesteld. “Dat kan ik haar niet aandoen.”
“Wie niet?” vraag ik naar de bekende weg. Natuurlijk weet ik wie hij bedoelt: zijn vrouw Rita; zijn hondstrouwe echtgenote en vleesgeworden oermoeder van zijn drie kinderen die inmiddels het nest hebben verlaten.
“Ze is aan die plek gehecht. We zijn er altijd met de kinderen naartoe gegaan. Alle jaren. Iedere vakantie weer. Er liggen zoveel herinneringen. Het is haar tweede huis. Nee… volgens mij kan ik haar net zo goed meteen de nek omdraaien. Verkopen… dat overleeft ze niet…”
Ik laat hem, wens hem toch fijne dagen toe en vooral mooi weer, zodat ie tenminste de zonnige kant kan blijven zien, van wat dan ook.
Een paar weken later zit ik in de wachtkamer bij de huisarts. Ik heb een teek op mijn rug en kan daar zelf niet bij. Het insect is waarschijnlijk op mijn rug beland toen ik in het gras naar de wolken lag te kijken. Toevallig komt Rita binnen. Ze ziet mij en gaat naast me zitten.
“Teek,” zeg ik, en wijs naar mijn rug.
Ze glimlacht en wijst op haar wangen. “Vreselijke opvliegers!” lacht ze licht gegeneerd.
“Fijne vakantie gehad?”
Ze zucht diep. “Drie weken lang … gelukkig kwam er een eind aan.”
“Waaraan?” wil ik weten.
“Aan die vakantie in die klote stacaravan. Ik heb spijt dat we dat ding ooit hebben gekocht. Ik heb het daar onderhand wel gezien. Niks nieuws te beleven.”
“Waarom ga je er dan heen? Zet dat ding ergens anders neer of verkoop hem.”
“O God, nee!” roept ze uit. Met grote ogen kijkt ze mij aan, alsof ik iets verschrikkelijks heb voorgesteld. “Dat kan ik hem niet aandoen.”
“Waarom niet?” vraag ik geamuseerd.
“Waarom niet? Waarom niet? Hij is aan die plek gehecht. We zijn er altijd met de kinderen naartoe gegaan. Alle jaren. Iedere vakantie weer. Er liggen zoveel herinneringen. Het is zijn tweede huis. Nee… volgens mij kan ik hem net zo goed meteen de nek omdraaien. Verkopen… dat overleeft hij niet…”
Ik kijk haar met een grijns op mijn gezicht aan. Ze ziet het, raakt er duidelijk van in de war en vraagt: “Wat zit je nou te grijnzen?”
“Omdat ik denk dat jij eens echt open en eerlijk met je man moet gaan praten. Het zou je wel eens kunnen verrassen.”
De deur van de wachtkamer gaat open en ik volg de doktersassistente naar een kamertje waar ze behendig de teek verwijdert.
Hoe het met Rita en haar man is afgelopen? Ik kreeg kortgeleden een ansichtkaart uit een ver land. Het enige dat erop stond was: Stacaravan verkocht.
Geef een reactie