Wie manisch-depressief wordt verklaard, krijgt al snel van hulpverleners te horen dat ondersteuning door verwanten en lotgenotencontact van onschatbare waarde is.
Tot op zekere hoogte is dat waar. Begrepen worden kan nooit kwaad. Al moet je de empathie van je medemens nooit overschatten. Ook niet als het om familie gaat. Of misschien wel juist niet als het om familie gaat.
Ik ga graag om met andere psychiatrische patiënten, zeker als ze een verslavingsverleden hebben. Dat zijn vaak mensen die aan een half woord genoeg hebben, en op een intrigerende manier ver voor de troepen uitlopen. In de verslavingskliniek heb ik dan ook vriendschappen voor het leven gesloten.
Dat werd door de therapeuten fanatiek ontmoedigd. Want stel je voor dat je elkaar na ontslag uit de kliniek weer meesleept in een terugval. In de praktijk gebeurt dat meestal niet. Als mijn nieuwe vrienden en vriendinnen kampen met recidiverend gebruik, blijven ze zorgvuldig bij me uit de buurt. De vanzelfsprekende etiquette en solidariteit onder (ex-)verslaafden wordt zwaar onderschat door hulpverleners.
In de verslavingskliniek leidde dat tot een aaneenschakeling van vermakelijke scenes. Want in zo’n setting gebeurde van alles wat de kliniek en God streng verboden hadden. Bijvoorbeeld geestverruimende medicatie aan elkaar uitdelen, intieme relaties aangaan, en vooral: incompetente therapeuten en psychologen recht in hun gezicht uitlachen.
Dit leidde regelmatig tot verkrampte pogingen van de staf om de orde en het gezag te herstellen. Bijna altijd vergeefs. Als we te horen kregen dat het achterbaks verslavingsgedrag was om elkaar te dekken, leidde dat juist tot vereende inspanningen om de therapeuten nog subtieler om de tuin te leiden. Bijna altijd met succes. Want liegen, draaien en manipuleren kun je met een gerust hart aan junks overlaten. Ik weet daar alles van.
Familie werd nauw betrokken bij het herstelproces. Vooral tijdens sessies met een ‘systeemtherapeute’. Deze gedreven vrouw deed dan verwoede pogingen op een groot vel papier de onderlinge familiebanden in kaart te brengen, om de wortels van de verslaving te onthullen. Of ze gebruikte daar Playmobilpoppetjes voor, wat ik op een bepaalde manier erg ontroerend vond.
Ook mijn moeder moest op haar oude dag opdraven. Volgens mij had ze geen zin, waar ik me van alles bij kon voorstellen. Ze volhardde een uur lang in hardnekkig stilzwijgen, en maakte toen ongevraagd de legendarische opmerking dat ze het zo erg vond dat ik bij haar thuis de soep wel eens niet helemaal opat. Die laat ik op mijn grafsteen beitelen: ‘Hier ligt Peter. Hij at zijn soep niet op.’
Ook m’n broertje liet zich zien, hoewel onuitgenodigd. Wat hij kwam doen was me onduidelijk, want ook hij hulde zich voornamelijk in het vuile zwijgen waar mijn familie erg goed in is. Al zou het kunnen dat hij bezwarend materiaal tegen me kwam opsnuiven. Want hij was naar eigen zeggen al jaren bezig een belastend dossier over me samen te stellen. Tot mijn grote hilariteit overigens, want ik ben dol op semi-debiele chantagepogingen door deeltijd-psychopaten.
In die tijd leerde ik dat het maar beter is om het allemaal uit jezelf te halen. De omgang met je stoornis, het bedwingen van je verslaving. Je afhankelijk maken van de tegelspreukwijsheden van hulpverleners of familie kan er toe leiden dat je voor de vorm iedereen gelijk geeft, om uit pure recalcitrantie vervolgens te volharden in je gestoorde gedrag.
Die solitaire benadering van het ongerief in je hoofd kan een eenzame aangelegenheid zijn. Maar Schopenhauer schreef het al: liever alleen, dan onder verraders.


Geef een reactie