Zo tegen de avond loop ik altijd even naar het hek, om te kijken of dat op slot zit. Niet dat we bang zijn voor inbrekers, maar we willen wel zeker weten dat onze honden binnen, en vreemde honden buiten blijven. Onze honden laten onze kippen met rust, maar als ze erin slagen de poort uit te glippen, doen ze zich graag tegoed aan een kippetje of eend van de mensen in het dorp. Die worden daar niet blij van, en wij daardoor ook niet. Voorbij trekkende zwerfhonden zijn dan juist weer heel erg in onze kippen geïnteresseerd, vandaar dat we die buiten willen houden.
Vandaag loop ik zoals zo vaak voor niks naar het hek. Het blijkt al op slot. Dat heb ik zelf gedaan, en dat wist ik ook eigenlijk wel, maar als je tegen de 70 gaat lopen is een extra check op wat je zeker denkt te weten altijd verstandig. Daar worden we regelmatig aan herinnerd, bijvoorbeeld als er ’s morgens vroeg nog een tuinsproeier blijkt aan te staan, als de kan die we met gefilterd water vullen al weer een tijdje over staat te lopen, en als de bril die we net hebben afgezet compleet onvindbaar blijkt.
Ik leun over het hek en kijk rond. Mijn gedachten dwalen terug naar 7 jaar geleden, toen we hier net woonden. Rondom waren het toen allemaal weilanden en rijstvelden. Eigenlijk zelfs inclusief onze tuin, die met het beetje jonge aanplant dat we neergezet hadden toch ook nog vooral op een weiland leek. Met een huisje erin, dat wel. Het dorp konden we niet zien; de enige “bebouwing” was een sala, een open schuilhutje van de boeren, hier en daar. We wisten dat het niet zo zou blijven. “Over 10 jaar wonen we in een dorp,” hoor ik Mieke nóg zeggen.
Nu staar ik over het hek en zie hoe het dorp de bomen die het verborgen al is gepasseerd. De foeilelijke, stenen/betonnen gebouwen met platte daken, die door de Thai als uiting van modern gezien worden, zijn de eerste bewijzen van uitbreiding die niet te stoppen is. We verbazen ons regelmatig over de populariteit van die blokkendozen hier.
Ons (gelukkig) tijdelijke betonnen onderkomen
We hebben één jaar in zo’n betonnen gedrocht gewoond en moesten daar dag en nacht de airco aan hebben, omdat de constructie overdag alle warmte opsloeg en die ’s nachts lekker bleef uitstralen. Stroom is hier weliswaar niet zo duur als in Nederland, maar dat veel mensen een nieuw huis bouwen dat niet zonder continu draaien van de airco kan, dat snappen we niet zo goed. In de traditionele Thaise huizen is juist veel aandacht besteed aan natuurlijke ventilatie en koeling. Maar wie wil pronken met het geslaagd zijn in het leven, gaat niet in een traditioneel huis wonen. Jammer.
Langs de weg uit het dorp staan de voorposten van de verdere uitbreiding, en de monumenten van de vooruitgang: betonnen elektriciteitspalen, als reusachtige kruizen, onderling verbonden door eindeloze kabels. Vinden we ze lelijk? Nou en of. Foeilelijk. Vinden we dat ze weg moeten? Ehhhh, nouja, toen de inverter van onze zonne-energievoorziening weer eens kapot ging en de eerste van de 8 accu’s ook weer vervangen moest worden, hadden we al snel uitgerekend dat we maar beter een aansluiting konden nemen, nu die lelijke dingen er toch stonden. Met ons bescheiden energiegebruik geven we nog geen tientje per maand aan stroom uit; de “gratis” zonne-energie heeft ons de afgelopen jaren, los van de aanlegkosten, gemiddeld zo’n 60 euro per maand gekost aan reparatie en vervanging van apparatuur en accu’s.
Op het landje tegenover ons is ook van alles gedaan. Er is een omheining gezet en een hutje gebouwd, er zijn grote lantaarnpalen geplaatst, en sloten gegraven. Maar wat er precies gaat gebeuren is nog onduidelijk. Er lijken geen grote bouwactiviteiten in voorbereiding. Hopen we.
Ruim een kilometer verderop, buiten ons zicht, staat een grote fabriek van voedingsmiddelen, tussen “onze” weg en de hoofdweg in. We hebben daar verder geen last van; het verkeer gaat allemaal over de hoofdweg. Maar nu zijn er voorbereidingen aan de gang voor wat een forse uitbreiding lijkt. En of het daar mee te maken heeft weten we niet, maar langs onze weg is nu een soort mini-woonwijkje gebouwd, met een paar blokken van telkens 5 piepkleine huisjes. Zo te zien kan er een bed in, een stoel en een klein tafeltje, en dat is het dan wel zo’n beetje. We vermoeden dat het woonruimte voor de werkers is. De bazen in het Westland zouden likkebaardend staan te kijken hoe je hier je werknemers mag onderbrengen, maar voor Thaise begrippen is het nog niet eens zo slecht. Aan de andere kant van de fabriek verrijst namelijk een compleet golfplaten “dorp” zoals je dat hier vaker ziet bij bouwprojecten. Daar wonen de bouwvakkers totdat ze klaar zijn en weer naar een volgend project vertrekken, waar ze opnieuw hun eigen woonhutje bouwen. Het kan dus altijd nog beroerder.
Inmiddels is het donker. De schemering duurt hier dichterbij de evenaar maar kort. Toen we hier kwamen wonen was er ’s avonds niet veel meer te zien dan de maan, sterren en de knipperende lichten van wat telefoonmasten in de verte. Nu zien we uiteraard het licht van de nieuwe huizen, maar ook overal verlichting die de boeren in hun sala’s en langs hun wegen hebben aangebracht. Nu er stroom is, gebruiken ze dat ook. Er is een speciale regeling voor armere boeren, die inhoudt dat ze een maandelijkse stroomrekening van minder dan 150 baht (4 euro) niet hoeven te betalen. Zolang ze zuinig aan doen, hebben ze dus gratis stroom. Wel jammer dat ze allemaal voor dat felwitte licht kiezen, in plaats van een wat vriendelijker kleurtje.
Nee, we wonen nog niet in een dorp, maar of dat over 3 jaar nog zo is? Ik slenter terug naar ons huisje. En realiseer me dat ik de laatste ben die daarover moet zeuren. Want wij waren wel de eersten die het landschap bezoedelden door er een huisje in te zetten. Wij vinden natuurlijk dat we het mooier gemaakt hebben, met zo’n kleihuis en de honderden bomen en struiken die een oninteressant weiland inmiddels in een weelderig paradijsje veranderd hebben. Maar die bewoners van de nieuwe blokkendozen vinden hun huizen vermoedelijk ook een verrijking voor de buurt. Vooruitgang, heet dat, en we doen er ook aan mee als we het eigenlijk niet willen. En ook al hebben we straks misschien buren, een paradijsje blijft het.
(Over paradijsje gesproken: tussen half augustus en half oktober willen we 6 weken ons paradijsje verlaten. De beestenboel kunnen we echter niet zomaar achterlaten en ook de tuin vraagt de nodige aandacht. Dus hebben we oppassers nodig, die we meestal wel vinden via een speciaal online platform. Maar wellicht zijn er bloglezers of lezers van het BD die zich wel een paar weken uit het hectische leven willen terugtrekken. Die geven we graag voorrang. Hoewel het hier een extreem veilige omgeving is, is het geen plek om zo lang in je eentje te zitten, en vergt het het nodige verantwoordelijkheidsgevoel en soms improvisatievermogen. Vandaar dat we het graag achter laten bij een koppel met enige levenservaring. Als je meer wilt weten, mail ons dan op lapoutre@protonmail.com of miekekupers@hotmail.com)
Geef een reactie