Er is een merkwaardige overeenkomst tussen het hebben van een religie en van een relatie. Merkwaardig of zelfs absurd. Beide keuzes zijn namelijk zowel willekeurig als uniek!
Van de catechisatie herinner ik me dat de dominee de uitverkiezing uitlegde. Daarop kwam de relativerende en een beetje pesterig bedoelde pubervraag: ‘Maar dominee, als ik nu eens in India was geboren, dan was ik toch hindoe geworden en niet uitverkoren?’.
In dezelfde levensfase was er de verwarrende ervaring dat er wel heel veel kandidaten waren voor een blijvende relatie. Ook al leefden we verzuild, onze gereformeerde jeugdvereniging bestond uit flink wat mogelijke levenspartners. Wie was de ware?
Verrassend was dat volwassenen deze twee verontrustende inzichten straal leken te negeren. Zo ongeveer iedereen was trouw, aan de eigen religie en aan de eigen relatie. Beide keuzes waren heilig en voor eeuwig.
Hoe kon, ondanks zoveel potentiële relativering, die definitieve keuze toch op zo grote schaal plaatsvinden en stand houden?
Die uitverkiezing was natuurlijk een handig duwtje in de rug als het om religie ging. God zelf koos je, punt uit. Doop en belijdenis dienden als rituele bevestiging. De groepsprocessen deden de rest.
Bij relaties gebeurde iets dergelijks, met steun van de hormonen en een flinke dosis cultureel aangedragen romantiek. I love you, yeah yeah yeah. Burgerlijke en kerkelijke gemeente markeerden op rituele wijze de duurzaamheid van de gedane keuze. Natuurlijk was die ene uit duizenden de ware, en wel voor het leven.
Kijk ik nu terug, dan kan ik niet anders zeggen dan dat die puberale relativering inderdaad afdoende werd uitgeschakeld. Nog sterker, ik ben zelf nog steeds actief in een christelijke gemeente, zij het niet eentje waarin uitverkiezing een populair leerstuk is. Doopsgezinden hebben het sowieso niet zo op leerstukken – behalve dan misschien in de mouwen van een tweedjasje.
Verder zijn mijn vrouw en ik nu al ruim vijftig jaar gelukkig getrouwd. En dat terwijl ze uit een andere zuil kwam. Ja, natuurlijk zat er wel eens ruis op de lijn, maar tot hiertoe houden we het vol met elkaar, zonder al te veel moeite. Geluk bestaat, dagelijks.
Toch valt voor die verontrustende relativering uit de puberteit wel iets te zeggen. Op levensbeschouwelijk gebied is de heilzame kant ervan dat enig begrip voor andere waarheden kan ontstaan. Gaat het om die ene, unieke partner, dan lijkt het verstandig om haar niet voortdurend op een voetstuk te zetten.
Wat betekent dit in termen van mijn spelbenadering? Het uitbannen van die ontregelende puberale relativering zorgt ervoor dat we de ernst van het spel allemaal zeer serieus nemen. Zelfs zo dat we meestal niet eens door hebben dat we spelen met mogelijkheden. We hebben het spel met de onbeperkte alternatieven knap onschadelijk gemaakt. Dat is ook wel nodig, want op die manier blijft het samenleven mogelijk, met een redelijke graad van continuïteit.
Bij lezingen zeg ik soms, nadat ik omstandig heb uitgelegd hoe het spel werkt, dat men wat ik aangedragen heb, maar weer snel moet vergeten. Iedereen moet vooral de ernst van het spel in acht nemen, want zonder ernst overleeft het spel niet. Al helemaal niet als het om ons spel rond levensbeschouwing en relatie gaat. Stel je voor dat we maandelijks van visie en partner zouden wisselen… Maar af en toe een klein momentje van relativering kan geen kwaad.
En overigens gaat elke vergelijking natuurlijk helemaal mank.
Piet Nusteleijn zegt
Het denken is beperkt.
De destijds bedachte leer van de uitverkiezing is daar een goed voorbeeld van.
Hetgeen toen voorgesteld werd: Er bestaat “een volkomen leer der zaligheid”
Dat was destijds in mijn geval: “De gereformeerde kerk alhier”.
Ik stelde dezelfde (puber) vragen en kreeg daar niet een antwoord op dat me bevredigde.
Omdat het denken beperkt is kunnen we daarom niet ‘die volkomen leer der zaligheid’ bedenken en zeker niet ook nog’s vastleggen en als zodanig claimen.
Maar…
We kunnen deze zin toch wel be-amen? Of ook niet?
Ja toch? Er is toch nog wel iets zeker?
Met groet.
bart zegt
Andre, ik vraag mij af, als je nog steeds actief bent in een christelijke gemeente en ook in het boeddhistisch dagblad schrijft hoe ga je dan om met het fundament van het boeddhisme en christendom. Het christendom heeft als fundament de erfzonde, en het boeddhisme dat elk mens de boeddhanatuur bezit. Is boeddha dan ook behept met de erfzonde?