Op weg naar het Zuiden om de uitvaartdienst van Kees bij te wonen, zie ik onderweg op een afrit van de snelweg een personenauto, die tergend langzaam voorwaarts gaat. In eerste instantie denk ik dat het een auto van een verkeersschool is- autorijschool zeiden wij vroeger, en komen er in mij bodhisattva fantasieën op van een onwel geworden leerling c.q. lesboer en wil ik 112 gaan bellen. Dan zie ik achterop de auto en bovenop op een onchristelijk groot bord de tekst: Jezus leeft, volg hem. Zeker tien automobilisten doen dat, maar het kan ook zijn dat ze er gewoon niet langs kunnen. Zoals ik jaren geleden per abuis op de kop van een gemotoriseerde groep Roma zigeuners over een snelweg reed- in een oude auto en lange baard en geruit hemd, zodat de escorterende motoragenten naast me gingen rijden en me- in de veronderstelling dat ik de leider van de groep was, dreigend aankeken. Ik keek terug, onbevreesd. Joop Roma.
Even overwoog ik- ik was erg vroeg van huis gegaan en had tijd genoeg, om de Jezus auto te volgen. Waar zouden we uitkomen? In een zaal met halleluja gejuich? Volgelingen van de Heer? Ik was toe aan liefde, een beetje wijwater over de kop, wierook en geklingel van een belletje. Een gebed voor vrede, ere zij God desnoods. De vragen stormden door mijn hoofd. Maar ik liet de kans voorbij gaan om kennis te maken met Jezus. De afrit werd weer weg. Later dacht ik, zouden de rechtsliberalen deze auto de weg op hebben gestuurd. Om mensen in een fuik te lokken. Een grote loods met dikke deuren en stevige sloten. Niks geen Jezus, maar Rutte, Pechtold en hoe ze nog meer heten.
In de kerk in het Zuiden, een rooms-katholieke met ongekleurde ramen en eenvoudige beelden, zoals kerken in Schotland kunnen zijn, en een prachtig zingend koor, kreeg ik waar ik naar verlangde. Liefde. Van een man in een paars kazuifel die ik nooit eerder had gezien. Hij sprak over tegenstellingen die eigenlijk geen tegenstellingen zijn. Oorlog en vrede, liefde en haat, gevangen en vrij. Zo mooi. Kees was er ook bij, de dienst draaide om hem.
De krantenorganisatie waar Kees en ik zo lang voor hebben gewerkt had geen afvaardiging gestuurd. We zaten met een klein groepje journalisten bij elkaar. We zijn vergane glorie, zei een collega.