Albert Einstein zei ooit dat het boeddhisme de eigenschappen heeft van een kosmische religie voor de toekomst. Het overstijgt een persoonlijke god, vermijdt dogma’s en theologie. Het omvat zowel het natuurlijke als het spirituele. In het boeddhisme is religie de ervaring dat alle natuurlijke en spirituele dingen een zinvolle eenheid vormen. Westerlingen nemen liefst aan dat boeddhisme geen religie is. We verengen religie vaak tot godsdienst en daar hebben we slechte ervaringen mee. Boeddhisme is aantrekkelijk omdat in het westen gekende praktijken zoals Zen en Vipassana nuchter en kritisch zijn. We herleiden boeddhisme daarmee tot psychologie. Het religieuze houden we liever vaag en noemen we ‘spiritualiteit’.
Boeddha was realistisch én religieus. Voor een bevrijd mens is dat wellicht hetzelfde. Hij stelde dat ‘God’ buiten ons begripsvermogen valt en we zo’n concept dus beter niet gebruiken. Wel bestaat in alle werelden en alle tijden een universeel of Boeddha-bewustzijn waarvan hij als mens één uiting was. Boeddha noemde dit universele bewustzijn ‘het Zuivere land’. Wij zijn daarvan kleine uitingen, afgesneden door ons grote ego.
In het boeddhisme leven religieuze praktijken en nuchtere benaderingen naast mekaar. Niemand heeft de waarheid in pacht, wie dat beweert vernauwt de ‘waarheid’ enkel tot zijn ego. Wellicht voelt daarom machtsmisbruik door religieuze leiders vaak nog schrijnender aan dan machtsmisbruik door wereldse leiders. Wie zijn ego opblaast tot een ‘Boeddha-bewustzijn’, misbruikt letterlijk onze diepe behoefte aan religieuze beleving. Wat precies neerkomt op de behoefte aan bevrijding van ons ego.
Een Zenmonnik omschrijft de verhouding tussen ego en Boeddha-bewustzijn simpelweg als ‘kleine geest’ tot ‘Grote geest’. Een Zuiverlandmonnik noemt het de verhouding tussen mij als onwetende dwaas tot het land van de Boeddha’s. Een Tibetaanse monnik spreekt van mijn menselijke geest en de ‘oergeest’. Welke woorden we ook gebruiken, religieus bewustzijn is verbonden zijn met al het andere. Is religieus bewustzijn niet vooral mededogen met anderen, als tegengewicht voor ons -ook nodige- eigenbelang? Als de balans tussen geven en nemen in evenwicht is, is dat goed voor ons ego. Iets méér geven dan nemen, is nog beter. Al is het ultiem bekeken gewoon goed op zich om te geven. De ‘Grote geest’ weegt niet af.
Geconfronteerd met ultiem verlies vangen we een glimp op van die Grote geest. Pas dan geven we onze almacht op en geven ons over aan iets groter. Een goede graadmeter voor hoe groot ons ego is. Ons ego weigert meestal om controle en trots op te geven. Trots weerspiegelt ons alledaagse machtsmisbruik, telkens als we een onderscheid maken tussen onszelf en een ander, onszelf en de natuur. Trots camoufleert vooral onzekerheid.
Voor westerlingen is religie immers een paradox geworden. Grote geest is onverklaarbaar en vraagt eerbied en overgave, wat botst op onze behoefte aan verklaringen en onze illusie van almacht. Het is verontrustend om onder ogen te zien dat, hoeveel we als mens ook kunnen creëren, we uiteindelijk zelf gecreëerd worden door iets groter. Is het tegelijk geen genade om niet alleen op jezelf te moeten vertrouwen maar te kunnen rekenen op…?