Vanmorgen werd ik geïnterviewd over mijn werk. De journalist vroeg mij naar wat hij “de Vonk” in mijn werk noemde, waar ga ik nu echt voor in mijn werk, waarom doe ik dit werk? Het is een leuke vraag die ik mijzelf eigenlijk nooit heb gesteld.
Ik werk in de maatschappelijke opvang. Ik ben manager. Dat was ik ook bij andere bedrijven en instellingen maar tot mijn eigen verrassing vind ik de baan die ik nu heb wel heel erg leuk. Dat heeft deels te maken met de schaal van mijn werk. Die is klein, waardoor ik contacten heb op alle niveaus van cliënten – medewerkers – (directies van) partnerinstellingen – tot alle niveaus in de gemeente. Ik houd ervan om te schakelen tussen alle lagen in het werkproces. Maar dat is niet mijn “vonk”, dat is gewoon wat ik goed kan en graag doe.
Ik ben de dochter van een kleine ondernemer. Ik heb mijn vader zien werken en opbouwen. Ik heb hem zien mislukken, herstellen en weer opnieuw opbouwen. Een faillissement in het begin van zijn carrière was een sterke drijfveer voor hem om weer een bedrijf op te bouwen en wel te slagen. Lang heb ik gedacht dat dit alles mij niet echt interesseerde. Ik heb geen zakeninstinct en hoef geen eigen bedrijf. Ik ben wel praktisch, maar meer geïnteresseerd in hoe de menselijke processen lopen, hoe de belangen in de samenleving liggen, welke alternatieven er zijn. Ik studeerde filosofie en bedrijfskunde.
Vandaag begreep ik dat ik echt de dochter van mijn vader ben. Het boeit me mateloos waar mensen die aan de grond zitten de veerkracht vandaan halen om weer overeind te komen – zoals ik mijn vader heb zien doen. Mensen wier leven mislukt lijkt, de zogenaamde losers van deze wereld. Er is altijd een manier om weer iets op te bouwen, iets om in te geloven en van te houden, om voor te leven. Iedereen kan zijn leven weer oppakken. Je kunt het niemand aanwijzen, of geven of opdringen, datgene waar een ander in kan geloven, waar zij voor kan leven. Maar er is altijd iets, een blik van verstandhouding, het benoemen van een sterke kant, een blijk van vertrouwen – er zijn altijd dingen die net dat verschil maken voor mensen waardoor zijzelf op het spoor komen van hun vonk in het bestaan. “De warme blik van die mevrouw maakte mijn dag goed”, “Dat ene wat jij toen tegen mij zei – daar heb ik me aan vastgehouden en zo ben ik erdoor gekomen”, “Dat zij mij door elkaar rammelde – dat deed me goed”.
Meestal helpen we de mensen te veel, doen we het vóór hen. We helpen hen aan een huis, aan een uitkering, aan spullen, aan andere hulpverlening. We geven hun goede raad en doen het voor hoe zij het moeten doen. Maar of dat nou echt helpt? Ik denk het niet. We helpen mensen het beste door te zien en te benoemen waar zij goed in zijn in plaats van hun te vertellen wat ze moeten doen. We kunnen in hun kracht om weer op te krabbelen vertrouwen, en zien waar hun ogen van gaan stralen – zodat ze dat zelf ook weer ervaren. We kunnen benoemen wat vanzelf goed lijkt te gaan zodat zij ook zien wat zij vanzelf goed doen. En als zij dan weer opkrabbelen, de draad van hun eigen leven opnemen en zelf achter huis en spullen aangaan – dan hebben wij ons werk goed gedaan.
De column van Diana verscheen eerder in de nieuwsbrief van de Zen Peacemakers Lage Landen. Diana Vernooij is praktisch filosofe en manager, auteur, boeddhist en christelijk voorganger.