Als 70-plusser merk ik dat ik in de generatie ben beland waar de dood de frequentie opvoert. Vijf uitvaarten binnen drie maanden bepalen me bij de eindigheid van mijn eigen leven. Hoe kijk ik als godsdienstantropoloog èn als gelovige de dood in de holle ogen? Hoe gaan die twee zielen in mijn borst met elkaar om?
Die twee hebben een verschil van mening. Wat de gelovige serieus neemt, wordt door de antropoloog gerelativeerd. Voordat mijn twee identiteiten elkaar doodzwijgen, zet ik hen aan de keukentafel voor een goed gesprek. De gespreksleider is de verzoener, een van mijn andere identiteiten.
Die begint zo: ‘Kunnen jullie bedenken waarom de ander moeite heeft met je opstelling?‘. Ze vallen allebei stil, want ze dachten hun eigen prevelement af te kunnen steken. Na een denkpauze neemt de gelovige het woord.
‘Jij vraagt je als antropoloog af waarom ik eigenlijk een geloof aanhang, terwijl de veelheid aan religies het betrekkelijke van elke visie aantoont. Als het om de dood gaat wijs jij op de tegenstelling tussen opstanding en reïncarnatie. Wie heeft gelijk? Omdat religies leven na de dood verkondigen, ergert het je dat ik niet gewoon zeg: “dood is dood”.’
Dan spreekt de antropoloog. ‘Jij vindt mij veel te afstandelijk. Ik kies niet. Ik ben volgens jou te veel gefocust op kennis en te weinig op ervaring en gevoel. Teveel op het hoofd, en te weinig op het hart. Volgens jou houd ik niets over, omdat ik elke mening betrekkelijk vind. Ik weet alles van de mensheid, maar niets over mijzelf.’
Dan stelt de verzoener een tweede verrassende vraag. ‘Wat vinden jullie aantrekkelijk in het standpunt van de ander?‘. Opnieuw valt er een stilte.
De gelovige: ‘Jij vindt mijn keuze betrekkelijk, maar je komt wel met een oplossing. Die theorie van jou presenteert religies als zingevingspelen die in volle ernst gespeeld worden. Dat is dus een serieuze zaak, en niet een of ander spelletje. Maar ook weer geen exclusieve waarheid, al denken gelovigen en vooral hun leiders dat wel. Volgens jou wordt de ernst van het spel zwaar overdreven. De dood ís natuurlijk een serieus probleem, maar door al die ernst is niemand zich nog bewust van dat spel met betekenissen. De speelse kant benadrukt het betrekkelijke, terwijl de ernst van het spel ruimte schept voor het absolute. Van jou mag ik dus mijn keuze serieus nemen, ook al is die betrekkelijk. Ik heb er dan ook geen moeite mee te erkennen dat er andere spelen mogelijk zijn dan het mijne.’
De antropoloog: ‘Deze Stille Week maakt me bewust van het aantrekkelijke van jouw keuze, ook al is die betrekkelijk. Die Jezus is geen machtsfiguur. Als meester wast hij de voeten van zijn leerlingen, alsof hij een slaaf is. Hij is zo kwetsbaar dat hij ten onder gaat. Maar dat kruis in het verhaal is niet het einde, die opstanding komt er achteraan. Ik denk dat die verhalen over hem later zijn ontstaan en dus gekleurd werden door de behoeften van de vertellers. Maar dan nog bieden ze een mijnschacht aan betekenislagen. Ook over dood en hoop. Of het zo gebeurd is of niet, dat doet er dan gewoon niet meer toe. Als betekenisspel overtuigt het.’
De verzoener stelt de slotvraag: ‘Wat hebben jullie gemeenschappelijk?‘.
De antropoloog: ‘Ik denk dat we allebei inzien dat menselijke kennis beperkt is, of het nu om religieuze of om wetenschappelijke kennis gaat. Dat het behelpen is. En dat we allebei juist daarom moeten blijven zoeken.’
De gelovige: ‘Volgens mij zien we allebei in dat de dood een onvermijdelijk thema is in mensenlevens. En dat mensen in staat zijn tegen het onherroepelijke in te denken. Uit dat ernstige spel putten ze hoop.’
Mijn drie identiteiten wensen iedereen een opstandig Pasen!