Vandaag zou de verjaardag van mijn moeder zijn geweest. Ze is dood en doden zijn niet meer zelf jarig. Ze leven wel voort. Bij anderen. Mijn moeder was in veel opzichten mijn leermeester en spirituele gids. Zij schonk mij het leven en ik voelde me welkom bij haar. Op weg naar volwassenheid, met vallen en opstaan, met streken en liefde, was het voornaamste dat ze mij leerde mijn eigenheid te behouden. Vast te houden aan eigen normen en waarden, maar ook open te staan voor verandering. Met een nieuwsgierige kijk naar de wereld en de mensen om mij heen. Zo werd ik die ik op dit moment ben, een autonoom individu.
Mijn moeder heette Grietje, een naam die veel voorkomt in haar Friese familie. Ze was getrouwd met Frans en samen kregen ze zes kinderen, drie jongens, drie meiden. Als mijn vader naar zijn werk was-, hij was havenarbeider en later opleider in de Rotterdamse haven, runde zij het gezin en die taak ging ook door als mijn vader doodmoe thuiskwam en in zijn leunstoel in slaap viel. Het was voor mijn moeder sappelen en pezen geblazen, zoals ze in Rotterdam zeggen. Ik heb haar nooit horen klagen. Liefde heeft geen hersens, schrijft Mensje van Keulen.
In de eerste acht jaar van mijn leven woonden we in een arbeiderswoning in Rotterdam-Noord, het Oude Noorden van Rotterdam. Net zo bekend als de Amsterdamse Jordaan al waren de sociale omstandigheden in Noord geloof ik wel beter, zeker qua huisvesting in die tijd. Mijn moeder was enig kind, haar hele leven lang miste ze broers en zussen, haar ouders woonden een paar straten bij ons vandaan. Het waren grootouders die je iedereen zou toewensen. Mijn oma kwam uit het eeuwenoude Kralingen, mijn opa uit Friesland. Uit stamboomonderzoek weet ik dat ze menig keer verhuisd zijn in de havenstad. In die tijd stonden veel woningen van particuliere eigenaren leeg. Als je toe was aan een nieuw behangetje of een likje verf op de deuren, of nieuwe buren, zegde je de huur van de oude woning op, huurde een kerrie, zoals Rotterdammers zeggen (een carrier, een bakfiets) laadde daar je spullen op en betrok de nieuwe, door de eigenaar van vers behang voorziene woning.
Ik denk nog vaak met veel liefde aan mijn grootouders terug. Ze waren christelijk, baden voor het nuttigen van de maaltijd –‘Heer, zegen deze spijze, Amen’- en vouwden daarbij hun handen. Ik keek en luisterde altijd vol verbazing, omdat er behalve mijn grootouders en de kleinkinderen, niemand anders in de kamer was. Bij ons thuis schalde elke ochtend vroeg het rode ‘Socialisten trekt ten strijde…’ uit de luidsprekers. Weg met het kapitaal en godsdienst. In ons huis trokken de christenen en socialisten gewoon met elkaar op. Niks geen strijd. Mijn opa legde op verjaardagen een kaartje met mijn vader en mijn oma hielp mijn moeder met het bakken van lekkere dingen. Mijn moeder was helemaal mesjogge van haar ouders. Als kind ervoer ik de harmonie van het gezin, de liefde van mijn grootouders voor hun kleinkinderen. De kriebel in mijn nek van mijn opa. Er werd weinig geroddeld of geoordeeld, wel met liefde gesproken over en met anderen.
Ik ben nu zelf niet meer de jongste en heb al heel wat levenservaring geconsumeerd. Het fundament voor mijn zijn, mijn functioneren nu, is gelegd in die vroege jaren van mijn leven. Mijn moeder leerde mij respect te hebben voor anderen, ongeacht hun huidskleur of afkomst. Te delen. Door haar leefwijze en inzicht bracht ze me normen en waarden bij. Meer nog dan dat, ze was mijn spirituele gids. Ze bracht mij liefde voor taal bij- er werd ontzettend veel gelezen in ons gezin, schreef zelf gedichten en teksten. Als jong meisje fotografeerde ze en ontwikkelde zelf haar films. Tientallen jaren later stond ik zelf als persfotograaf in de donkere kamer en schreef ik artikelen voor dagbladen.
In ons latere ouderlijk huis waren er door het jaar heen veel dieren. Honden, katten, egels, vogels, konijnen en vissen. Af en toe een slang, zelfs een kameleon. Sommige bleven, anderen gingen weer. Zoals mijn ouders met hun kinderen omgingen –organisch, van Rudolf Steiner hadden ze nog nooit gehoord- zo vingen ze ook de (zwerf)dieren op. Zonder dwang, ze in hun waarde latend. Ze waren doeners, geen praters. De katten droegen de namen van de vrouwen en kinderen van de schilder Rembrandt.
Wat we thuis en in de omgeving daarvan niet leerden over de natuur, kregen we mee tijdens boswandelingen met mijn moeder. Ze leerde ons kijken naar de structuur van een herfstblad, een zwam, het gekronkel van een hazelworm. En genieten van een bos wilgentenen, bramen en bessen, de geur van de herfst, dood hout. Mijn moeder was de universiteit van mijn leven. Ze leerde me genieten van literatuur, kunst en kunstenaars. En heel praktisch leerde ik koken, boodschappen doen, wassen en strijken. Net als de meiden in ons gezin. Vreemdelingen werden vrienden van mijn ouders. Ze spraken Rotterdams met een buitenlands accent en namen hun eigen, boeiende identiteit mee als ze een kop thee kwamen drinken. Ver weg werd dichtbij. Anderen werden zelf.
Maar het belangrijkste wat mijn moeder mij bijbracht is de vaardigheid en de energie om het leven te leven. Door met liefde met anderen om te gaan, te verbinden, weten dat anderen ook gelukkig willen zijn. Ze leerde me dat alle mensen gelijk zijn en met respect willen worden behandeld. Ze leerde me geduldig zijn, op mijn woorden te letten, zonder in een schulp te kruipen. Je zou het juiste spraak kunnen noemen. Ze leerde me dat godsdienst geen banksaldo is, dat je je eigen plan moet trekken. Kracht moet hebben als dat nodig is, in rust aanwezig zijn als het kan. Vaardig zijn op velerlei gebied. En ook dat het niet erg is als je het een keer verprutst in het leven.
Een paar jaar na haar dood kwam ik in aanraking met het boeddhisme. Alles wat mijn moeder me had bijgebracht, had verteld, aangereikt, vond ik daar in terug. Voor mij is het boeddhisme het volle leven. Zij plakte er geen etiket op.
Nu ik zelf geen jonge man meer ben, maar nog wel haar kind, zou ik dolgraag nog eens met haar willen praten. Niet om raad te krijgen, maar om mijn eigen ervaringen met haar te delen. Zolang na mijn jeugd. Over het gerijpte vaderschap, mijn relaties, de dingen om mij heen. De onrustige wereld, de gekte, de mooie dingen die dagelijks gebeuren. Het verdriet van gescheiden zijn van anderen. Het boeddhisme. Ik zou haar vertellen over mijn leven, ook haar leven omdat zij mijn moeder is. En tijdens dat gesprek zie ik haar naar buiten kijken, naar de berken in de tuin. De handen gevouwen, een poes op schoot. Ze luistert met aandacht.
Bij het opstaan maak ik een diepe buiging voor haar. Zonder haar was ik niet degene die ik gisteren was en nu ben.
Dit is aflevering 31 in een serie columns van Joop Hoek.
Moge iedereen gelukkig zijn, ook zonder dieren.
Annemiek Deerenberg zegt
Heel mooi stuk!
Marcel Rouweler zegt
Ja een prachtig verhaal.
Hielkje Westerhof zegt
Joop, ik ben zo vrij om te zeggen: je bent een bofkont!
Paula Kuitenbrouwer zegt
Een prachtige ode aan een moeder uit duizenden.
Henk Goeting zegt
Joop, zo’n moeder zou ieder zich wensen !
Dank dat jij ons dit vertelt.