Alles paste afgelopen zondagmiddag in het landelijke Terbregge in elkaar. De zon scheen, rood en geel gekleurde blaadjes dwarrelden over straat. Over het gebied hing een zondagssfeer, loom en lui.
Net toen ik de straat over wilde steken gebeurde het. Het duurde maar een paar seconden maar het was prachtig om te zien. Een jonge man op een oude zwarte fiets, zo’n fiets die niemand wil stelen, en achterop de bagagedrager een jonge meid. Benen naar één kant, rechtop, een arm losjes om haar vriendje heen geslagen. Hij reed mooi recht, ik heb zwalkerende duo’s gezien. Ze waren weg voor ik er erg in had. Ik stond zeker een minuut stil, daar in dat Terbregge. Wat prachtig, zei ik. Ze verdwenen uit mijn gezichtsveld en uit mijn leven. Zonder weet te hebben van die stilstaande man. Maar ik zag ze, in hun kracht.
Niet alle fietsende paartjes bekoren mij. Maar soms, heel soms, zoals de zondagmiddag, komt er zo’n stilleven voorbij. Wat is het toch dat mij zo raakt? Ik denk het vervoer op eigen kracht en de intimiteit. De stilte van de fiets ook. Er komt geen motor of brandstof aan te pas. Twee mensen die besluiten vooruit te gaan, op weg naar een bestemming waarvan ik het bestaan niet ken. Als de een stopt met fietsen, vallen er twee. Maar dat is niet aan de orde. Vol vertrouwen vervolgen ze hun weg. Is dat nou de vergankelijkheid, een fietser voorbij zien gaan? Is dat wat me diep in mijn hart raakt. Zij gaan, ik blijf. Zij blijven, ik ga.
Moge iedereen een lang leven hebben, gelukkig, gezond en vrij zijn, niemand uitgezonderd.
Vrede en alle goeds, zeggen de Franciscanen.
Moedig voorwaarts!
