Ik probeer met twee vingers in mijn neus het boeddhisme te beleven. Op een voor de buitenwacht onopvallende manier. Daarom draag ik geen gekleurde koordjes, armbandjes, mala, speciale kleding, rode sokken of oranje stropdassen en heb aan de achteruitkijkspiegel in de auto ook geen boeddhabeeldje hangen. Ik heb ook geen tatoeages van de Boeddha op mijn rug of een B op mijn voorhoofd laten branden. Ik noem me ook geen boeddhist maar volger van de dhamma. Kortom, ik probeer niet op te vallen.
Maar die geest van mij werkt niet aan deze houding mee. Als ik een doodgereden dier op of langs de weg zie liggen, mompel ik in het voorbijrijden de mantra ‘om ah hum’ (tegenwoordig alleen ‘om’, omdat het er zoveel zijn en ik ook de aandacht bij het rijden moet houden). Ik mompel en beweeg mijn lippen nauwelijks om bij andere automobilisten niet de indruk te wekken dat ik van het pad af ben. Ik probeer er ook zo neutraal mogelijk bij te kijken. Maar diep in mij schreeuwt het, jankt het, ben ik verwonderd. Weer een dier dood, van het ene op het andere moment. Een bumper tegen de kop en het leven stopt. Ik voel me als volger-van-de-dhamma-automobilist medeplichtig aan die dagelijkse moordpartij. Niet alleen de emotie van dat plotselinge sterven raakt mij, maar ook de verwondering, de vraag wat er met de geest van dat dier gebeurt. Er moet een enorme verwarring zijn, van het ene moment dood, weg leven, zo plat als een deurmat. Die indrukken, die vragen, verwerk ik ook in stilte. Ook als er passagiers bij mij in de auto zitten. Ze zouden eens denken.
Als ik vanuit de redactieruimte naar buiten kijk, zie ik al boomblaadjes geel worden. Voor een gewoon mens is dat een teken dat de herfst er aan zit te komen. Maar die geest van mij, dat vervelende ventje, legt gelijk de link met het boeddhisme, de vergankelijkheid van dingen. Dat komt door de prachtige tekst van de Vietnamese boeddhistische monnik Thich Nhat Hanh, Thay –leraar- genoemd door zijn volgelingen. Hij schreef die tekst onder de titel ‘gelukkig voortbestaan’ en elke keer als ik deze woorden lees, raak ik ontroerd omdat dit voor mij de kern van het leven is. Niets sterft, niets wordt geboren.
Gelukkig voortbestaan…
‘Op een herfstdag zat ik in het park, verdiept in de contemplatie van een heel klein maar prachtig, hartvormig blad. Het was bijna rood van kleur en hing nog net aan een tak, bijna klaar om naar beneden te vallen. Ik bleef er een hele tijd staan en stelde het blad veel vragen. Ik ontdekte dat het blad de moeder van de boom is geweest. Meestal denken we dat de boom de moeder is van de bladeren en dat de bladeren alleen maar de kinderen zijn, maar toen ik naar het blad keek, zag ik dat het blad ook een moeder is van een boom. Het sap dat de wortels opnemen is slechts water en mineralen en niet goed genoeg om de boom te voeden. De boom voert het sap verder naar de bladeren. En de bladeren nemen de verantwoordelijkheid op zich dit ruwe sap om te vormen tot fijnbewerkt sap en sturen het met behulp van de zon en gas terug om de boom te voeden. Daarom zijn de bladeren ook de moeder van de boom. En omdat het blad verbonden is met de boom via de stam is het makkelijk in te zien dat ze communiceren.
Ik vroeg het blad of het bang was omdat het herfst was en de andere bladeren vielen. Het blad vertelde me: Nee. De hele lente en zomer was ik volop in leven. Ik werkte hard en hielp de boom voeden en veel van mij zit in die boom. Zeg alsjeblieft niet dat ik alleen maar deze vorm ben. De vorm van een blad is maar een heel klein deel van mij. Ik ben de hele boom. Ik weet dat ik al in de boom zit en als ik terugga naar de bodem ga ik door met de boom te voeden. Daarom maak ik me geen zorgen. Als ik deze tak verlaat en naar de grond dwarrel, zal ik naar de boom zwaaien en hem zeggen: Ik zie je gauw weer terug.
Plotseling zag ik de wijsheid die veel op de wijsheid van de Hartsoetra leek. Je moet het leven zien. Je zou niet moeten zeggen, het leven van een blad, maar het leven in een blad, het leven in een boom. Mijn leven is alleen maar leven en je kunt het in mij zien en in de boom. Die dag waaide het en na een tijdje zag ik dat het blad van de tak viel en naar beneden dwarrelde, vrolijk dansend omdat het al zwevend zichzelf in de boom zag. Het was heel gelukkig. Ik boog mijn hoofd en wist dat we veel moeten leren van het blad, omdat het niet bang was –het wist dat niets kan worden geboren en niets kan sterven.’
En zo gaat het maar door. Als ik bij Appie een pak koffie koop zijn dat voor mij niet alleen gemalen bonen, maar zit daar de aarde, wind, zon en regen in. En al die mensen- telers, plukkers, branders en transporteur en Appie zelf die net een prijzenoorlog is begonnen, die het mij mogelijk maken om dat pak koffie te kopen. Als ik op de weg rijd, ben ik dankbaar voor de aanleg, de makers van het asfalt, de wegwerkers, de architecten, die mij dat rijden mogelijk maken. Als ik in Den Haag ben denk ik aan mijn boeddhistische leraar, die met engelengeduld mijn lastige en soms opstandige vragen beantwoordde. Zie ik een politieman, dan herinner ik me het interview met een Amsterdamse boeddhistische politieman. Bel ik met de belastingtelefoon, idem dito.
Het is om gek van te worden. Elke dag weer die associaties met dat boeddhisme, terwijl ik dat helemaal niet wil. Ter afsluiting van dit geschrift wil ik nog een ding noemen. In de ruimte waarin ik deze epistels schrijf, is op dit moment niemand verder aanwezig, behalve een vlieg. Niet groot, niet klein. Dat beest volgt mij overal, en maakt geen gebruik van de altijd openstaande deur om weg te vliegen. Naar zijn familie of weet ik veel naar wie. Ik neem aan dat het steeds dezelfde vlieg is. Soms zit het dier vlak voor me en raakt me licht aan. Vanmorgen vertoefde het in de badkamer en vorige week in de vaatwasser. Ik kon hem nog net redden. Wie in nirvana’s naam is deze als vlieg wedergeboren persoon?
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Dit is aflevering 4 in een serie columns van Joop Hoek.
Ujukarin zegt
Welkom in de club, broeder! Is inderdaad niet makkelijk om te gaan met Gewaarzijn, voor je het weet gaan we als hypergevoelig-volwassen equivalenten van Jomanda door het leven. Of als Indiase Jains, die met een bezem lopen om elk insect dat ze op hun pad zien en zouden kunnen gaan vertrappen opzij te vegen.
Misschien is het advies van Boeddha om de Middenweg te volgen, en dus ook geen extremen te zoeken in het dagelijks praktiseren van je Gewaarzijn, ook nuttig in het soort situaties dat je beschrijft? Ik vind het uitstekend om bijvoorbeeld voor koffie te kijken of je iets kunt selecteren met een Fair Trade en Biologische ‘keten’ er achter, en op te passen met insecten – doch met mate….
Wijsheid gewenst,
Tom zegt
Mooi Joop!
Janine zegt
Ik wou dat ik beter kon uitdrukken hoe je artikel mij heeft geraakt (op een positive manier in ieder geval) maar het gaat mij even niet lukken denk ik. Dus gewoon even een simpele dank je wel. :)
Jules Prast zegt
Dit artikel gaat voort op de lijn van ‘Maken boeddhisten anderen gelukkig?’ Dat de toepassing van de Dharma wordt geproblematiseerd, is een welkom contrapunt bij de persistente verhaallijn van het bezwerende boeddhisme dat zijn antwoorden al klaar heeft voordat de vragen goed en wel zijn geëxploreerd. De relevantie van de Dharma staat of valt met de bereidheid onder ogen te zien in welke contradicties en structuren we gevangen zitten. We moeten de twee genoemde artikelen dan ook koesteren en hopen dat je deze verkenningen continueert.
Maria Farinella zegt
Prachtig verwoord Joop! Je woorden hebben mij geraakt.
Dank hiervoor.
Hilla van Onzen zegt
Een mooi warm menselijk verhaal.
Dank je wel.
Hilla
utamwara zegt
Dank je voor dit mooie artikel.
Mag ik vragen uit welk boek je de mooie metafoor van Thich Nhat Hahn hebt gehaald?
Meeste dank.
Utam
Joop Ha Hoek zegt
Utam, dank je voor je reactie, ik ben er blij van. Ik heb de metafoor uit het boek ‘Vorm is leegte, leegte is vorm, commentaar op de Prajnaparamitra Hartsoetra’ van Thich Nhat Hanh, uitgegeven door Asoka in Rotterdam.