Er was eens, heel kort geleden, een prinses. De mensen herinneren zich haar verhaal als de dag van gisteren. En misschien wel als vandaag.
Het volk noemde haar prinses Goudlokje. Dat was niet haar echte naam, maar als de zon door haar haren scheen, zag iedereen goud schitteren. Bovendien lokte haar een gouden toekomst, zo talentvol was ze.
Die talenten had ze vooral laten zien bij haar vele reizen buiten het koninkrijk. Ze bleek een goede ambassadrice voor haar eigen land. Waar ze kwam, sprak ze wijze woorden, vooral op plekken waar daaraan behoefte was.
Maar op een gegeven moment werd ze een beetje moe van al dat reizen. Ze bleef vaker thuis. Daardoor zag ze beter wat in het koninkrijk gebeurde. Daar werd ze niet vrolijk van.
Zo was er de hofkapelmeester die zelf de eerste viool speelde. Hij was altijd goedlachs en supercharmant, maar Goudlokje vond dat hij vals speelde. Waar ze zich verder aan ergerde was dat de hovelingen de rare gewoonte hadden ontwikkeld om steeds weer sprookjes te vertellen. Maar alleen een minderheid van het volk leefde lang en gelukkig.
Omdat het volk haar op handen droeg, kon Goudlokje zich permitteren de hofhouding te bekritiseren. Al had ze in het buitenland geleerd om buitengewoon diplomatiek op te treden, nu nam ze geen blad voor de mond en vertelde klip en klaar wat ze vond. Zo zei ze publiekelijk dat de kapelmeester klonk als een hol vat. Tegen de hovelingen riep ze: ‘Vertel me geen sprookjes!’.
De kapelmeester en de hovelingen riepen ‘Boe!’, maar het volk riep ‘Bravo!’. Er waren er zelfs die vonden dat Goudlokje nu maar de toon moest zetten in het land. Sommigen hadden het al over koningin Goudlokje.
Maar dat bleef nog even een sprookje.