Voor Mauritius is een Japans vrachtschip in tweeën gebroken. Duizend ton stookolie is in de blauwe zee gelopen. Ik wil de verslaglegging hier niet dunnetjes overdoen. Maar de naam Mauritius roept bij mij herinneringen op. Palmen, blauwe zee en geel-witte stranden.
Niet alleen aan Mauritius. Ik heb de zeven wereldzeeën bevaren, in een ultieme poging om iets te ontlopen wat niet te ontlopen viel. Ik was 18 jaar en nog volop bezig om mezelf van de aanwezigheid van bepaalde mensen in mijn leven los te maken. Ik monsterde aan op een schip van een rederij die bekend stond om zijn wilde vaartreizen. Geen idee hoe lang ik weg zou blijven en waar ik naar toe zou gaan. Een bejaarde Dakota vloog mij en mijn aanstaande maats naar Gibraltar, vanwaar het schip zou vertrekken om via het Suezkanaal naar India te gaan. Het dek was verroest, er waren vijf ruimen en er werd graan en rietsuiker vervoerd. Een oudere zeeman die uit Groningen kwam en die Haijo heette, ontfermde zich over mij en vertelde me van alles over het leven aan boord, wat ik beter wel of juist niet kon doen. Hij wilde me in bepaalde havens begeleiden bij het ‘stappen.’ Maar ik voelde er niets voor om me in het rosse leven te storten. Dat was – en wellicht is – nou eenmaal onverbrekelijk met het zeemansbestaan verbonden. Mijn hoofd zat nog vol met naïeve ideeën over liefde en romantiek en ik was onkundig van de zeeën van pijn en desillusie waar ik nog doorheen zou moeten gaan. Ik wist zeker: ergens op deze planeet liep ZIJ al rond, in ons hoofd hadden we voortdurend contact dacht ik, en we wachtten beide op de eerste ontmoeting, waarvan we zeker wisten dat die er zou komen. Bij zo’n denkbeeld pasten geen kroegen en zeker geen aanverwant vermaak. Ik wilde de wereld zien en verheugde me op het bezichtigen van de stad Bombay, het huidige Mumbai en Calcutta. Deze – helaas uitgesproken – gedachten leverden me de hoon en een pak slaag op van een paar ruige matrozen, die me ervan verdachten homoseksueel te zijn. Ik kon een dag of tien niet anders dan moeizaam bewegen. In Mauritius stortte ik me onder leiding van Haijo in het zeemansleven aan de wal. Het was een ervaring van niet kunnen zwemmen en in het diepe worden gegooid. Daarna werd ik niet meer in elkaar geslagen, hoewel men mij vreemd bleef vinden. Ik werd uitgescholden voor ‘Interlectueel.’ Ik las graag en leende boeken uit de scheepsbibliotheek. Ik hield er ook van steden te bezoeken. Vandaar.
Dat werd allemaal niet erg gewaardeerd op de wilde vaart. Het was ook het jaar van de moord op John F. Kennedy. We voeren met het schip in de buurt van Miami toen de marconist het nieuwsbulletin opgehangen had. ‘Nou wordt het helemaal een zooitje in de wereld, gromde Blauwe Klaas, de bootsman, die het prototype van een zeer ruige zeebonk was. Amerikaanse straaljagers voerden duikvluchten uit over ons schip – en alle schepen in de buurt van de VS, hoorden we later.
Later voer het schip door het Panamakanaal en de Stille Oceaan naar Japan.
Ik bezocht een zentuin en een tempel, en kreeg een drie weken durende relatie met een Japanse, die mij tot mij borst kwam – en ik ben niet groot. Ze heette Kyoko en ik was (H)anke San. Kyoko sprak vrijwel geen Engels en we communiceerden meestal door middel van gebaren. En oh ja, Kyoko was niet ZIJ. Ik had zonder iets van boeddhisme te weten een soort van dakini in mijn hoofd geschapen die over eigenschappen beschikte waar een levend mens van vlees en bloed gemiddeld niet over beschikt.
Op Mauritius gebeurde nog iets anders opmerkelijks. We – mijn scheepsmaat en leeftijdgenoot Alfred en ik – gingen aan wal en lieten ons met een taxi naar het centrum van Port Louis, de hoofdstad brengen. We stapten uit, en liepen het centrum in. Plots waren we te midden van een grote mensenmenigte. Er werden onverstaanbare leuzen geroepen, er werd met vuisten gezwaaid en op spandoeken stonden onleesbare teksten. Er waren uitsluitend mannen, die voor of tegen iets demonstreerden. We konden geen kant op. Er waren gehelmde veiligheidstroepen of politie, en die sloten de menigte in. De woede groeide voelbaar en een paar mannen keken ons vurig aan en schreeuwden iets. We maakten gebaren dat we het niet verstonden, maar de woede groeide en een paar mannen snauwden dreigend. Eén man riep in het Engels dat we ook moesten schreeuwen. Het was wel angstig, dus Alfred en ik staken onze vuisten omhoog en schreeuwden eveneens. ‘Rodekool en spruitjes!’ brulde Alfred met opgestoken vuist. ‘Zoute haring!’ Ik viel hem bij: ‘Uitjes in de wijnazijn! Zure bommen!’ We riepen over al wat maar eetbaar was, tot de man die Engels sprak ons voorging en ruimte begon te maken zodat we – volkomen doornat van het angstzweet – de menigte konden verlaten. Toen het schip Mauritius verliet en ik naar het overigens prachtige, in de verte verdwijnende eiland staarde, wist ik twee dingen zeker: ZIJ was een illusie en ik zou nooit meer, waar dan ook, aan een demonstratie deelnemen. Hier heb ik me overigens niet aan gehouden.