Ik heb geen gemakkelijke jeugd gehad. Dat zit zo. Mijn grootvader, Johannes Vink, was een bekende dahliakweker op Terbregge, een voormalig buurtschap in het buitengebied van Rotterdam. Vlakbij de Rotte. met molens en plassen. Hij had een relatie met mijn oma Sophia Hoek, maar was er niet mee getrouwd. Samen kregen ze vier kinderen. Mijn oma had er al vier van ene Jacobus Veraart, naar verluidt een zuipschuit waarvan ze in 1905 scheidde. Ik heb deze grootouders nooit gekend, ze overleden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.
Het tweede broedsel kinderen van mijn oma, onder wie mijn vader, noemde mijn opa ‘ome Jan’. Ze wisten niet dat hij hun vader was. Ze droegen de achternaam van mijn oma: Hoek. De eerste vier heetten Veraart. Beide lichtingen gingen goed met elkaar om.
Opa Vink had een groot stuk grond op Terbregge, waar hij zijn bloemen, waaronder een prachtige zwarte dahlia, kweekte. Ik was toen nog niet geboren dus ik had daar geen weet van. Later wel en toen begon het grote lijden ook. Na de dood van opa Johannes ging het stuk land over op de zonen Veraart en Hoek. Mijn vader werd naast zijn werk in de bakkerij en later als opleider in de Rotterdamse haven ook landeigenaar en bouwde een huisje op zijn stuk grond. Daarin vonden de slaafjes, zijn kinderen, onderdak als het erg hard regende, te midden van de oude kranten met peulen en zaden die daar lagen te drogen. Regende het gewoon dan bleven we toch onkruid schoffelen in de bedden. De foto hierboven is op ‘de tuin’ genomen omstreeks 1952, ik kijk vrolijk maar dat is schijn. Whiteness matter.
Mijn ouders kregen zes kinderen en dat kwam mijn vader goed uit want op zijn stuk land, maar ook op dat van zijn broers, groeiden appels, peren, pruimen, tomaten, bessen, boontjes, kroppen sla, rabarber, sla, andijvie, aardappels, aardbeien, uien en zo voort tegen de klippen op. Dan zijn er veel handen nodig om dat spul op tijd van het veld te krijgen en te vervoeren naar het huis in Rotterdam-Noord, waar de zoldervloer en mijn moeder het bijna begaven onder de enorme voorraad Keulse potten met ingemaakte boontjes, zuurkool en verder alles wat ingemaakt kon worden.
Mijn vader had zijn slaven geleerd hoe ze op ‘de tuin’ konden komen. Straat uit, richting Hillegersberg, brug over, langs de Boezem op de dijk, en als links 2 molens aan het water zichtbaar werden, het bruggetje precies tussen de molens rechts over om in onze groene gevangenis terecht te komen. Dan hoefde hij niet altijd aanwezig te zijn en een tukkie doen in zijn eigen leunstoel in de kamer als wij de Internationale zingend de tientallen kroppen sla, andijvie en rabarber oogsten om die af te voeren naar Noord waar de buren de deuren op slot deden en de trekbel uitschakelden voordat ze weer werden bedolven onder het groen.
Als je bij Appie of Dirk op de groenteafdeling loopt, lachen de producten je toe. De klant is koning. Boeren en tuinders worden wel uitgeknepen om hun product tegen een zo laag mogelijke prijs te leveren, maar ze ontvangen tenminste nog iets voor hun product. Wij niet. Slaven worden geacht gratis te werken. Onze beloning was af en toe een kruisbes of een door wormen aangevreten Victoria pruim.
Jullie weten niet hoe snel sla, andijvie en rabarber groeien. Of die nare sperziebonen. We werkten ons kapot om te plukken en te vervoeren. De groentes werden gratis onder de buren in de straat, en onze familie in Rotterdam-Noord verspreid. Het probleem was dat in de woningen in die straten broers van mijn vader woonden, waar de zolders ook doorzakten van de Keulse potten. Ik weet niet wat ze met onze groenten deden, misschien werden die gewoon weg geflikkerd.
De verlossing kwam in de periode dat wij naar een buitenwijk verhuisden, Overschie en ‘de tuin’, onze eigen Goelag Archipel, wel erg ver weg kwam te liggen om er groepsgewijs naar toe te lopen en mijn vader het stuk grond op Terbregge opdoekte. Mijn moeder hoefde niet meer in te maken maar we aten nog wel elke zondag sperzieboontjes met en vette jus en karbonade. Mijn vader sprak nooit meer over ‘de tuin’. Wij ook niet.
Ik had hier nog willen schrijven hoe afschuwelijk het als kind van na de oorlog is om te grote broeken en hemden te dragen, Hawaiihemden in de koude Hollandse winter, kleding die mijn vader pikte in de ruimen van zeeschepen die in de Rotterdamse haven lagen en gelost werden, om zijn zoon Johannes te kleden. De broeken en hemden waren voor volwassenen bestemd en niet voor een klein, mager jongetje dat verzwakt was door de slavenarbeid op het land. Doch ik schiet vol, het wordt te heftig. Sorry.
Moedig voorwaarts!
BIJSLUITER: het lezen van deze columns kan leiden tot groot geestelijk ongemak, woedeaanvallen, depressies, onbeheerst gedrag, angstaanvallen, maagzuur, zweten, ongeloof, twijfel aan eenieder, straatvrees, lange tenen en het geloof in het eigen gelijk. Bij de lezers. Scheldpartijen en een onbedwingbare drang om te reageren zijn waargenomen. Sommigen willen mij corrigeren. Of bedanken. Of prijzen. De drang om in verzet te komen is waargenomen, het abonnement op te zeggen. Sommigen besluiten de krant niet meer te lezen, of te boycotten. Er kwaad over te spreken. Te janken of te vloeken. De straat op te gaan om te demonstreren maar niet weten waartegen. Het boeddhisme de rug toe te keren. Of aan de drugs te gaan. En zo gaat het maar door.