De foto hierboven is genomen op een dag in december 1975. Ik zit voor het Algemeen Dagblad als persfotograaf in een woning van een mij totaal onbekend echtpaar in de Amsterdamse Brachthuijzerstraat, schuin tegenover het op dat moment door zeven gewapende Molukkers bezette Indonesisch consulaat. Er is geschoten tijdens de bezetting op een man die het gebouw ontvluchtte en ook een tweede man kwam om het leven toen hij uit een raam klom en op straat viel.
De bezetters wilden met hun daad de Molukkers steunen die in Wijster een trein hadden gekaapt. Wat ze niet wisten was dat in het consulaat ook een schooltje voor Indonesische kinderen was gevestigd. En zo zaten de nog jonge Molukkers opgescheept met 12 volwassenen en 25 kinderen. De consul was afwezig, die vergaderde in Den Haag met de autoriteiten over de treinkaping. En kwamen de onderhandelingen over het geweldloos beëindigen van de bezetting in Amsterdam op gang.
De omgeving van de Brachthuijzerstraat was volledig afgesloten. De redactie van het AD had een ouder echtpaar in die straat bereid gevonden om tegen betaling een persfotograaf te huisvesten zolang de bezetting duurde. De man stond bij een afzetting te wachten op zijn neef, een zeevarende stuurman op de grote vaart, ik dus. Met mijn tas vol fotospullen loodste hij me door de afzetting heen. In eerste instantie had ik weinig zicht op het consulaatsgebouw, ik zat te laag gehuisvest. Maar na een dag zat ik al in de woonkamer en kon zo het consulaat observeren. Het materiaal dat ik schoot, de fotorollen, werden door mijn gastheer naar buiten gesmokkeld. Als ik sliep hield het echtpaar de wacht en ik hielp met het bereiden van het eten. Ik at er voor het eerst grote, gepelde garnalen met sla.
Mijn gast echtpaar en ik spraken veel over de Molukkers, waarvan de ouders, zogenoemde KNIL-soldaten, na hun vertrek uit Indonesië in de jaren veertig door de Nederlandse regering als vodden behandeld werden. En we wachtten in spanning de ontwikkelingen af. Op 19 december, 15 dagen na aanvang, gaven de bezetters zich over. Ik zag beweging bij het consulaat en ging naar het dak van het woonhuis. Ik lag plat op de buik, de lens gericht op het consulaat, tot ik achter me een hevig gevloek hoorde. Ik lag in het schootsveld van een scherpschutter van de politie. Oprotten, riep de man en ik maakte me wat kleiner. Even later was de gijzeling voorbij en nam ik afscheid van het echtpaar.
Ruim vijf jaar eerder, op 31 augustus 1970, was ik als journalist bij de bezetting van de Indonesische ambassade in Den Haag. Het Indonesisch staatshoofd Soeharto was van plan Nederland te bezoeken en de 33 gewapende Molukkers die het ambassadegebouw binnendrongen, na eerst een op wacht staande politieman te hebben doodgeschoten, wilden dat met hun daad voorkomen. Dat lukte ook. Na 12 uur gaven ze zich over, de bezetting was over de hele wereld nieuws.
In de herfst van dat jaar werd ik zelf voorpaginanieuws. In dat weekeinde in oktober was ik in Moordrecht in een Moluks buurthuis. Ik weet nog dat het weerkundig gezien een mooie dag was. Binnen de Molukse gemeenschap had ik goede contacten en was er een wederzijds vertrouwen. Op die dag waren er leden van de Rode Jeugd bij de Molukkers op bezoek en begonnen stemming te maken tegen mij. Wie was die blanke eigenlijk? Een politiespion? De zaak liep uit de hand en ik voelde de spanning stijgen. Op een gegeven moment belde ik vanuit een telefooncel op het terrein met de burgemeester van Moordrecht en een groepje Molukkers verdrong zich rond de telefooncel. Dat zei ik tegen de burgemeester en die adviseerde me te vertrekken. Dat gebeurde ook razendsnel. Molukkers kwamen uit het buurthuis gestormd en snelden achter deze verslaggever aan die het op een rennen had gezet en zich tussen het hoge riet langs de oever van de rivier de IJssel verstopte. Ik schat dat het toen tegen het eind van de middag was. Ik zag zoekende mensen op de dijk en waadde langzaam door het water. Het was al lang donker toen ik verderop de dijk opklom en een streekbus staande hield die me naar het politiebureau vervoerde. En zo stond ik de maandag erop in de krant als politiespion, maar wel tussen aanhalingstekens.
Ik heb nooit gespioneerd voor welke inlichtingendienst dan ook, ik vond en vind dat als journalist laakbaar. Maar hoe bewijs je dat je geen spion bent, zijn er legitimatiebewijzen in omloop met de tekst: Geen spion. Wie het water induikt stemt toe, dat besefte ik wel, maar het water van de IJssel leek me op dat moment veiliger dan in handen te vallen van een groep boze mensen. Later heb ik nog wel contact gehad met vertegenwoordigers van de Molukse gemeenschap en is het vertrouwen wel hersteld. Ik vind ook dat ze zich voor een rechtvaardige zaak inzetten, al was ik het met hun middelen niet eens. Geweld lost nooit wat op.
Moedig voorwaarts!