Ik stond met een oudere dame in de lift van het gezondheidscentrum om een griepprik te halen. Eigenlijk is dat een anti-griepprik. De lif is zo klein dat een derde persoon er net nog bij had gekund. De rit duurt zo’n 20 seconden maar ik weet nog wel te melden dat ik een griepprik kom halen. ‘Ik ook’, zegt de vrouw. ‘Ik hoop dat ze ons de goede vloeistof inspuiten, dat we nog levend dit pand verlaten’ , zeg ik. ‘Vorig jaar ging het niet goed’, zegt de vrouw, ‘de voetstof spoorde niet met de te verwachten griep.’
We stappen uit op de eerste verdieping.
Ik laat haar voorgaan, zij weet de weg in het centrum, zegt ze. Het is niet dat we verdwalen maar we moeten toch wel zoeken. We melden ons aan de balie en zijn gelijk aan de beurt.
Ik laat de vrouw voorgaan, zoals dat hoort. ‘Mag ik er ook al in’, vraag ik aan de verpleegkundige, ‘of moet ik op de gang wachten?’ ‘Kom d’r maar in,’ zegt de zuster. ‘De dame uit de lift is gehuld in winterkleding, ik heb zelf een zomershirt met korte mouwen aangetrokken.
Terwijl we wachten tot de spuiten zijn klaargemaakt, vraag ik aan de liftdame hoe oud ze is. Zevenentachtig,’ antwoordt ze. ‘Jezus Christus, dat zou je niet zeggen’, zeg ik. ‘U bent toch ook niet de jongste meer’, zegt ze. ‘Nee, ik ben 102 maar nog volop in leven, heb zelfs een drukke baan.’ De verpleegster kijkt blij, bijna 200 jaar bejaard leven in de tent, zonder gezeur, in een gezondheidscentrum.
We worden geïnjecteerd en ik bedank de verpleegkundige voor de goede zorgen. In de lift vraag ik aan mijn reisgezel hoe ze het vindt om ouder te worden. ‘Heerlijk,’ zegt ze, ‘ik ben nog druk met allerlei dingen en het is goed zo.’
Mijn geest krijgt een positieve injectie, geen gezeur over medicijnen, plastabletten, luiers en kwaaltjes op die vierkante meter.
‘Tot volgend jaar’, zeg ik als we het gebouw uitlopen. ‘Tot volgend jaar’, zegt de vrouw.
Wat is het leven toch goed.
Moedig voorwaarts!