Ik was gisteren bij de bakkersmolen in Wildert, een gehucht net over de Belgisch-Nederlandse grens. Ik ben zelf een verdienstelijk broodbakker dus het was een feest om er te zijn. De wieken van de molen stonden stil, maar de kneedmachines in de bakkerij werden aangedreven door een spil van een stoommachine. Lucht, wind en water, meer heb je niet nodig.
Op het terrein van de stenen molen reed een locomotief met rijtuigen. De wielen van de loc werden aangedreven door assen die weer in beweging werden gezet door stoom die werd opgewekt door een houtvuur onder een enorme waterketel. De locomotief leek als nieuw. Er stonden twee machinisten op de bok- in blauwe overall met een rode zakdoek rond de nek geknoopt. Ze stonden er bij alsof ze de stoomtrein naar Moskou moesten dirigeren.
Er lag niet veel rail op het terrein, de locomotief en wagens reden rondjes, hele kleine rondjes zoals gevangenen rondjes lopen op de luchtplaats van de bajes. Elke minuut passeerde de loc hetzelfde punt en floot dan even, een gillend, getemd pijnlijk geluid.
Dat getemde staal reed maar rond. In mijn gedachten zag ik hoe de machinisten met de loc losbraken van het bakkersterrein en de wijde wereld introkken op en rail die nooit eindigde. Langs dorpen en boerderijen, onderweg dat gillend geluid van het stomend leven.
De werkelijkheid is anders. Het moet bij die machinisten van een ijzeren doorzettingsvermogen getuigen om positief te blijven denken in die minuut dat punt x weer gepasseerd werd. De hele dag door, zestig minuten per uur. Zoals een olifant in een dierentuin.
Moedig voorwaarts!