Als stedeling denk ik vaak dat een stad geen einde kent, ik bedoel niet het verval maar de grenzen ervan. Ik woon te midden van ongeveer 700.000 anderen en dat is een heerlijk gevoel.
Gisteren ging ik naar een verjaardagsfeest van een 97-jarige man op een kwartier rijden van de Kloosterbunker. Na een kilometer was ik de bebouwing uit, reed door de laatste straat van Bunkerstad zo de prachtige natuur in, met bomen, vaarten, bruggetjes, polders en vergezichten. Over een heel smal dijkje met tegenliggers met bordjes: Pas op, zachte berm.
Een gevoel van vrijheid overkwam me omdat de rit naar de jarige maar door de natuur bleef gaan. Wat een geschenk. Grijze wolken hingen tegen de wereld, reigers vlogen en vissers visten.
Alles gaat voorbij op zo’n dag, ook het stadsleven op dat moment, ook die polders, sloten en vaarten. Als je ze niet ziet is er geen feitelijke beleving, alleen maar herinnering.
De 97-jarige wil de honderd halen, maar op een dag is hij weg.
Moedig voorwaarts!