Ik was vanmiddag even in een ziekenhuis om een klein onderzoekje te ondergaan. Tenminste, ik hoop dat het klein bleef en dat ik weer veilig huiswaarts kon keren, want ik schrijf deze column voordat het onderzoekje begon. Een ongeluk zit in een klein Hoekje, zeg ik altijd maar. Mocht ik niet zijn teruggekeerd dan is deze column mijn laatste woord. Allemachtig Joop, wat ben je depressief, zeg ik tegen mijzelf. Maar mijn gevoel is gebaseerd op een eerder kort verblijf in een ziekenhuis.
Ik meldde me met mijn koffertje aan de balie van het ziekenhuis. Ik was eersteklas verzekerd en had recht op een eenpersoonskamer. Dat is niet omdat ik me meer voel dan anderen, maar omdat ik redelijk schuw ben en niet zit te wachten op verhalen van andere patiënten. Of dat we gezamenlijk naar de wc moeten, de een na de ander. De receptioniste keek schuldbewust en zei: er ligt nog iemand in uw kamer, een oudere, lastige man die veel praat en soms ook ruzie zoekt. U mag kiezen: of u accepteert uw kamergenoot of we stellen de behandeling uit. Ik accepteerde de kamer met genoot.
In bed lag een oude man, een verpleger probeerde hem te voeden door een enorme kom yoghurt bij hem naar binnen te gieten. Nog een klein beetje, meneer De Jong, sprak de verpleger. Ik ging een boek lezen in een stoel. De overlast van meneer De Jong viel reuze mee, wat was ik misleid door de receptie. Het boek las prettig en enkele uren verstreken in stilte. Af en toe keek ik naar de stille figuur in het bed. Wat sliep hij heerlijk. Een verpleger kwam de bloeddruk meten van meneer De Jong en vroeg of ik de kamer wilde verlaten omdat meneer De Jong enkele uren ervoor was overleden. Dan kon hij opgebaard worden en de familie afscheid van hem nemen.
De dood komt op kousenvoeten en is soms onhoorbaar.
Vorige week sprak ik een jonge vrouw. Ik vertelde haar van het komende onderzoek en meneer De Jong. Van het een kwam het ander. Zij vertelde hoe ze als een soort mantelzorger met een voor haar onbekende bewoner van een inrichting op pad was gegaan om een manifestatie te bezoeken. Ze duwde zich een breuk aan de dikke, bewegingloze vrouw in de rolstoel. Gelukkig was haar moeder bij haar en samen duwden ze de stoel-met-vrouw vooruit. Een hele klus. Wat haar opviel was dat de vrouw-in-de-rolstoel geen woord sprak en ook niet leek te genieten van de manifestatie. Wat bleek: de vrouw had ’s morgens een hersenbloeding gehad en het personeel dacht dat ze wel zou opknappen van een middagje uit.
Bij de krant waar ik werkte was ik de opvolger van een collega die achter zijn bureau in de redactiezaal was gestorven. De hoofdredacteur van het type Stalin in de journalistiek nam de situatie in ogenschouw en sprak de historische woorden: Hij heeft zijn artikel toch wel afgemaakt? De collega’s waren verbijsterd en verdrietig. Je hebt ook aardige en empathische hoofdredacteuren.
Het zijn zomaar wat voorbeelden van een vreemde situatie. De laatste jaren valt het wel mee, maar voorheen hoorde ik regelmatig verhalen van mensen die op het toilet onwel waren geworden en overleden. Mijn advies is: als je je niet lekker voelt, ga nooit naar het toilet. Je kunt beter dood gevonden worden in de woonkamer of bij Appie Heijn. Of in een boeddhistische tempel. Dat is toch wat chiquer.
Moedig voorwaarts!
Michel Ball zegt
hi ha ho