Minstens twee keer per week ga ik de stad in om mensen te kijken. Dat is een fascinerende bezigheid. Ik kijk naar ze als de fotograaf en cameraman die ik vroeger was. De brede blik, de smalle focus. Altijd twee ogen open als ik door de lens keek. Zodat ik ook de omgeving kon zien als ik op een mens of voorwerp scherp stelde. De maan werpt schaduwen, ook overdag. Soms is een schaduw het gevaar, vaak iets moois dat een focus verdient. Dat ziet het andere oog.
Het stadsleven is fascinerend. Mensen zijn op weg, soms zitten ze op een bankje stil. Als er geen mensen worden geobserveerd zijn de huizen de moeite waard. Vroeger werd er mooier gebouwd dan nu. Ronde ramen met glas-in-lood, zelfs in arbeiderswoningen.
Oude en nieuwe trams rijden door de stad. Trams zijn indrukwekkender dan bussen. Ze kunnen niet uitwijken en dat vereist meer stuurmanskunst en goede remmen. Vroeger was het ’s nachts stil in de stad, alleen de uitgaanders liepen over straat. En de politie. Nu zie je de uitgaanders niet meer van zichzelf omdat ze opgaan in de nachtdrukte van de stad. Er zijn te weinig politieagenten.
Meestal niet maar soms wel zien de bekeken mensen mij kijken. Hun blik hecht zich aan mijn ogen. Ze zijn opletters en observeren ook. Er is nooit een blik van herkenning, wij kijkers zijn anoniem.
Moedig voorwaarts!
G.J. Smeets zegt
“Trams zijn indrukwekkender dan bussen.”
Dat is nog maar de vraag, heer Hoek. Er zijn twee Britse limericks die dit vraagstuk behandelen, het is 18 karaats dhamma. Ze gaan zo (in mijn NL-vertaling):
Er zat eens een knaap in de klem.
Zijn gedachten beangstigden hem:
’Nou stel je toch voor,
ik kan enkel rechtdoor,
Niet eens als een bus maar als tram.
Het antwoord op deze droeve klacht mag er wezen en geeft verrassend perspectief:
Een grijsaard die droomde van rust
Moest steeds kiezen en zei ‘Wat een klus.
Rechtdoor is mijn plicht
en wie weet waar dat ligt?
Was ik maar tram in plaats van bus.