Ik was zaterdagmorgen vrij laat uit de mand, keek wat wazig vanuit de Bunkerkamer naar buiten en dacht dat het zo duister was vanwege enorme regenbuien. Lekker weertje, dacht ik. Toen zag ik dat het kilometersbrede zwarte rookwolken waren: Bunkerstad stond in brand, in ieder geval een woontoren hiertegenover, in ieder geval een winkelcentrum, dacht ik. Later bleek het om een garagebedrijf aan de Vlambloem (let op de naam) te gaan. Explosiegevaar dreigde, twee mensen, onder wie een brandweerman, moesten naar het ziekenhuis.
De gitzwarte rookwolken fascineerden me, ze leken dichtbij, waren dichtbij, stank sloop de bunker binnen. Op mijn draagbare telefoon verscheen een NL-bericht: ‘Grote calamiteit, ramen en deuren gesloten houden. Blijf thuis, ga niet naar de brand.’ Honderden bunkerbewoners gingen op pad en liepen de hulpverleners voor de voeten. Ik sloot de ramen en deuren.
Eerst maakte ik foto’s van de rookwolken (ik was vroeger persfotograaf). En stuurde die rond aan familie om te laten weten dat de boel in de fik stond. Dan overwoog ik om mezelf te evacueren (ik was ook burgerbewoner van een gebouw dat dicht bij de brand stond, zo leek het). Wanneer zou het vuur de Bunker bereiken? Ik zag mezelf al in de auto stappen en waarheen rijden? Onderweg meer angstige mensen oppikkend. Dan ging mijn geest aan de trappel. Ik fantaseerde dat een stad er ook zo uitziet na een bombardement of een terroristische aanslag. Dat het vuur mij zou insluiten en dat ik wanhopig was. Daarop nam ik een kop poederkoffie en kwam weer tot mezelf. Ik besloot niet te evacueren, zette ook geen tas met bezittingen klaar. Ook geen pyjama die ik niet heb. Ik wachtte af.
Urenlang hoorde ik sirenes en wist dat de brand in goede handen was.
Moedig voorwaarts!