Elke werkdag fietst de docente in het middelbaar onderwijs elf kilometer heen en elf kilometer terug naar en van school. Zomers met opwaaiende zomerjurkjes, in de winter als het vriest en sneeuwt als een verschrikkelijke sneeuwman. Al meer dan veertig jaar gaat ze opgewekt naar haar werk. De fietspaden kennen haar. De omstandigheden veranderden, de kinderen ook. Er kwamen nieuwe regels en wetten en andere kinderen die haar soms voor hoer uitmaken. Of bedreigen.
Maar nog steeds is de docente er voor die leerling die zij een zetje richting maatschappij kan geven. Op weg kan helpen, zoals zij dat noemt, met bagage het leven in. Daarom fietst ze dagelijks die 22 kilometer, zelf ook op weg als het ware. De fietstassen vol met werkboeken en cahiers en een opgeruimde geest.
Laatst sprak ze: Als je vroeger veertig jaar in het onderwijs zat, werd je in een open rijtuig door het dorp gereden. En nu…? Ze zwijgt. Ze dingt niet naar roem of eer, misschien is het respect dat zij mist. Over een half jaar gaat ze met pensioen, veel collega’s gingen haar al voor. Directies kwamen en gingen, de leerlingen bleven komen. Vele duizenden in die meer dan veertig jaar. Hé juf, zegt er soms een, inmiddels een vrouw van in de dertig als ze elkaar ontmoeten. Ik weet je naam niet meer, maar wel dat je bij mij in de klas zat, zegt de docente. Haar geheugen is goed, maar onthoud maar eens die duizenden namen van die kinderen waar ze dagelijks heen fietste.
Moedig voorwaarts!