In het begin was er de betekenis. Aarzelend gingen we er mee om. We zagen de wereld, we zagen onszelf. Waar leefden we? Wie waren we?
Wij zijn een riviervolk. Soms wagen we ons in het bos. Op een dag hoorden onze allereersten in het bos een stem. Die vroeg: Wat willen jullie? Daarna hoorden ze twee klanken die ze niet goed verstonden. Alsof het woorden uit een andere taal waren, van een bosvolk.
Onze allereersten wisten niet wat te antwoorden. De stem drong aan: Wat kiezen jullie? Om toch iets te antwoorden bootste iemand een van de twee klanken na.
Sindsdien is het kwaad in de wereld. Verkeerd gekozen.
Woorden zijn als de vissen bij ons in de rivier. We hebben een klein schepnetje, katilo, waar we mee duiken om de vis te vangen die we zien zwemmen. Vissen zijn glibberig en moeilijk te pakken. Net woorden.
De vis gaat onze mond in, de woorden zwemmen eruit. Zo leven we.
Vissen voeden ons. Dat is goed. Woorden stichten kwaad.
Zo is het sinds mensenheugenis. Dit is ons verhaal over het kwaad. Vang de woorden!
(Vrij naar een mythe van de Wagenia, vissersvolk langs de Kongo-rivier, bijna vijftig jaar geleden gehoord.)