Tot wie of wat richt ik mij als ik het moeilijk heb? Soms ben ik afgunstig op mensen die simpelweg geloven in Jezus, Maria, Boeddha of Kwan Shi Yin. Ik kan dat niet zomaar.
Ik kan mij de Boeddha maar moeilijk voorstellen. Kort, gedrongen, ascetisch, met de zachtste en tegelijk de meest doordringende ogen die menselijk mogelijk zijn? In de orde waarin ik tot boeddhist gewijd ben, richt men zich tot de Boeddha Amithaba; de Boeddha van het Zuivere Land. Die is voor mij nog abstracter dan de historische Boeddha.
In het Zuivere Landboeddhisme (of Shin) spreekt men over het ego als ‘eigenkracht’ en ziet men overgave aan het Zuivere Land als ‘Anderkracht.’ De bemiddelaar tussen beide is de Boeddha die waakt over het Zuivere Land, de Boeddha Amithaba. Een Zuivere Landboeddhist reciteert: ‘Namo amida bu’: ‘Ik vertrouw me toe aan jou, Boeddha Amithaba.’
Eigenkracht en Anderkracht zijn geen tegengestelden, maar twee aspecten van de Natuur, het vormeloze, de grote Leegte. Eigenkracht is nodig om boodschappenlijstjes te maken, efficiënt met de wagen te rijden, of om met een computer te kunnen werken. Die dingen doen we met ons subjectief denken.
Anderkracht overkomt ons als een genade. Anderkracht is nodig als we het niet meer zien zitten, als we geconfronteerd worden met verlies, het einde van een relatie, een ernstige ziekte of de dood. Dan is het beste wat we kunnen doen ons toe te vertrouwen aan de grote omvattende levensenergie. Die brengt na een tijd inspiratie, inzicht. In contact zijn met de kosmische energie brengt ons in contact met onze eigen energie, onze eigenkracht die een aspect is van Anderkracht. Onze geest is een spiegel die zowel het kleine als het grote kan weerspiegelen. Door aandachtig te blijven, te onderzoeken en mediteren, kunnen we zien dat het hele bestaan een spel is van vormen die ontstaan en vergaan. Alles gaat voorbij, alle vormen lossen ooit op, alleen de bron van alle vormen blijft bestaan: het vormeloze, de Leegte. Dat wij voor even bestaan is al een vorm van genade. Als we ons vastklampen aan wat we kennen en willen behouden, wordt eigenkracht een ballast en lijkt de genade van Anderkracht onbereikbaar. Ken Wilber zegt daarover: ‘Omdat het universum richting heeft, hebben we zelf richting.’ [1]
Diep inzicht, wijsheid, verlichting bereiken: welk woord we ook gebruiken, er zal een werkwoord bij moeten staan. Het vraagt een inspanning en vooral: het vraagt de moed om je in te spannen zonder doel en zonder de kinderlijke behoefte aan beloning. De inspanning om wakker te blijven is het doel, het wakker zijn is de beloning. In het wakker zijn krijgen we voeling met de richting die het universum uitgaat. Leven is een voortdurend leerproces om ons te durven overgeven aan wat is, aan wat verandert, aan wat ons voortduwt naar een dieper weten. Wilber merkt op dat ‘je nooit een eindpunt bereikt waarop je kunt zeggen: “Kijk, ik ben totaal Verlicht.” Verlichting is een doorgaand proces van nieuwe vormen die verschijnen, en je gaat er mee om als vormen van Leegte. Je bent één met deze vormen terwijl ze verschijnen. In die zin ben je ‘verlicht’, maar in een andere zin gaat deze verlichting altijd door, omdat er altijd nieuwe vormen optreden. Je verkeert nooit in een aparte toestand die zich niet verder ontwikkelt. (…) In die zin, in de nonduale zin, ben je dus evenmin ooit ’totaal’ verlicht als je kunt zeggen dat je ‘volledig opgeleid’ bent. Het slaat nergens op.’ [2]
Verlichting is ontwaken uit de dagdroom waarin we meestal zitten, een soort hallucinatie die zeer echt lijkt. Onze kijk op het leven lijkt ‘echt’ omdat we gewoon zijn geraakt aan zo simpel mogelijke verklaringen. We zijn toe aan spirituele verdieping maar het lijkt veel te veel energie te vragen om alle nuances, alle vluchtige processen te observeren. Vaak denken we dat we opnieuw onbevangen moeten leren kijken, zoals een kind. Alleen is dat onmogelijk, we hebben niet voor niets al onze ervaring opgebouwd. Een kind is dan wel onbevangen, het is ook nog niet in staat om het realistische onderscheid te maken tussen fantasie en realiteit.
Opnieuw onbevangen kijken vraagt vooral training: om onze ervaring even ’tussen haakjes te zetten’, om ons ego even ‘op te heffen.’ Als een voetballer, een hardloper of een schaker teveel met hun ego bezig zijn, bakken ze er niets van. Als we erop vertrouwen dat we onze ervaring wel degelijk kunnen gebruiken wanneer dat nodig blijkt, creëren we een pauze waarin we neutraal naar onze omgeving kijken. Een voetballer die voor het doel staat, de keeper in het doel: ze maken zich innerlijk leeg, ze focussen zich enkel op de bal. Of op de ogen van de tegenstander. Alleszins niet teveel op zichzelf.
Waar is de waarnemer?
De grootste uitdaging is neutraal naar onszelf te leren kijken. Op een bepaald moment herkennen we een neutrale ‘waarnemer’ in ons. In feite zijn we al heel ons leven voortdurend aan het observeren wat er gebeurt. Alleen levert ons ego meteen commentaar op onze observaties en bedelven we ons neutrale waarnemen. Ons bewustzijn is niets anders dan een ‘waarnemer.’ Alleen is die waarnemer even subtiel, even vluchtig als de realiteit. In feite valt onze waarnemer samen met de realiteit. Hoe gek om dat te moeten bedenken: uiteindelijk valt alles toch samen met de realiteit?
Op het eerste gezicht lijkt onze waarnemer zeer verschillend van ons ego. Vanuit ons ego bekeken is het bedreigend om op te lossen in de realiteit: waar zijn we dan gebleven? Zoveel moeite om onszelf te worden, terwijl we per definitie uniek zijn, zoals al wat bestaat uniek is.
De grap is dat uniek zijn nodig is om bewust te kunnen zijn, anders bleven we vaag, vormeloos, onbestemd. Terwijl we toch allemaal momenten kennen dat we even oplossen: op piekmomenten, tijdens een aha-erlebnis, tijdens een orgasme, of gewoon als we ons voelen stromen, als ‘alles vanzelf lijkt te gaan.’ Ook al blijven we uniek, toch vinden we de ervaring van oplossen op piekmomenten geen probleem. Integendeel, we ervaren dat als geluk. En paradoxaal genoeg -althans voor ons ego- zijn de momenten van eenwording juist de momenten waarop we ons het meest ‘onszelf’ voelen. Ons zelf is immers gemaakt van dezelfde substantie als die waaruit heel dit universum is gemaakt. Waaruit anders? Alleen onze vorm is anders dan de andere vormen rond ons.
We ontwaken wanneer door de uiterlijke vormen heen kijken en ons ego opgaat op in het absolute bewustzijn. Alleen is dat in de praktijk voor bijna iedereen meestal maar voor even. Ontwaken is zeldzaam en wat zeldzaam is, jagen we graag na, zoals we naar parels zoeken, naar kostbare goederen, naar kicks… Het is dus niet aangewezen om ons vermogen om te ontwaken te banaliseren, te ontheiligen. Als we naar een volgend moment van eenwording verlangen, raken we gefixeerd op het hebben van een spirituele ervaring. De Tibetaanse leraar Chögyam Trungpa noemde die vorm van hebzucht ‘spiritueel materialisme.’ We ‘hebben’ geen spirituele ervaringen, ze overkomen ons, het zijn neveneffecten van het op weg zijn, van ons overgeven aan de richting die het universum uitgaat. Alleen door voortdurend onderzoeken en aandachtig zijn, valt onze eigen richting samen met die van het universum.
In onze westerse cultuur lijden we aan permanente ontevredenheid. Het geluk ligt altijd ergens anders, we moeten nog zoveel doen, we zijn niet oké zoals we zijn, we moeten veranderen. Wat moeten we dan veranderen, waar bevindt het geluk zich dan? In het boeddhisme ben je oké zoals je bent, er is geen zonde, geen schuld, behalve nalatigheid: niet doen wat je kàn doen. En dan vooral wat je kan doen voor wie het minder goed heeft dan wij.
Verlichting is vertrouwen, we zijn oké zoals we zijn, we moeten niets bereiken. Er moet geen ‘opperste’ moment zijn waarin we verlicht worden. Elk moment dat we vertrouwen op een grote orde volstaat, en elk moment dat we iets bijdragen aan het in harmonie zijn met die grote orde vergroten we de kans op een beter leven voor wie afgesneden is van vertrouwen, en bijgevolg afgesneden van die grote orde. En bijgevolg bang, gefrustreerd, bitter… Als we streven naar onze eigen bevrijding van het lijden, trappen we opnieuw in de val van ontevredenheid. We situeren verlichting dan ergens in een onbepaalde toekomst, en daardoor blijft dat streven paradoxaal genoeg een egocentrische hobby.
[1] Ken Wilber, De eenvoud van zijn, Ankh-Hermes, Deventer, 2005
[2] Ibidem
G.J. Smeets zegt
“Verlichting is vertrouwen, we zijn oké zoals we zijn, we moeten niets bereiken.”
Ksaf, leg dat eens uit aan de Afrikaanse bootvluchtelingen die hier in het dorp met opgehouden hand bij de supermarkt staan.