Wat in 2002 begon als een vraag van de Zuid-Koreaanse regering om te helpen het tekort aan hotelaccommodatie tijdens de mede door Japan en Zuid-Korea georganiseerde World Cup op te heffen, is uitgegroeid tot een waar fenomeen: tempeltoerisme. Of met een verhullende term het templestay programma. Tempels bieden binnen-en buitenlandse gasten kamers met ontbijt aan en als ze willen meditatie. Het is in tien jaar tijd een heuse vorm van toeristenindustrie geworden.
Hou je van uitslapen dan mijd je deze ‘hotels’. Want ook zonder wake-up call met de telefoon- de kamers hebben geen telefoon- word je ’s morgens al om vier uur wakker gemaakt door een monnik die met een houten blok voor de deur van je kamer staat te kloppen. Opstaan, chanten, meditatie en daarna het ontbijt wachten. Het dozijn gasten-gekleed in identieke grijze outfit, die slaperig hun weg naar de centrale hal vinden, nemen deel aan het Mihwangsa templestay-programma. Het zijn Zuid-Koreanen, buitenlanders, scholieren en huisvrouwen van in de dertig.
‘Ik wilde afgezonderd in de bergen verblijven, maar ook het traditionele Zuid-Koreaanse leven ervaren’, zegt Helena Ranneberg, een Deense web-consultant. Dat is geen probleem want de Mihwangsa-tempel ligt zeer geïsoleerd halverwege een berg in de kuststreek rond Haenam, ongeveer 320 kilometer ten zuidwesten van Seoul.
Het was de grootste boeddhistische Jogye orde in Zuid-Korea die dankzij de oproep van de regering om hotelaccommodatie beschikbaar te stellen, het tempelboeddhisme heeft gestimuleerd. ’Er waren geluiden binnen de boeddhistische gemeenschap dat het nodig was om contact te maken met de buitenwereld en we daarvoor onze tempels open moeten stellen voor het publiek’, zegt abt Kumgang van de Mihwangsatempel.
Al direct na 2002 werden tempels opengesteld voor betalende gasten die een korte tijd in een klooster wilden verblijven. De tarieven worden door de uitbaters als relatief laag ervaren, tussen de vijfenveertig en vijfenzeventig dollar per nacht, maar de voorzieningen zijn Spartaans te noemen, ten opzichte van reguliere hotels.
Gasten zijn verplicht om te slapen op dunne katoenen matrassen op een hardhouten vloer, eten vegetarisch voedsel en nemen deel aan het kloosterleven. Zoals het onder leiding van monniken reciteren van sutra’s. ‘Het moeilijkste was voor mij om te zitten en te liggen op de houten vloer, ik deed ‘s nachts geen oog dicht’, bekent Ranneberg. In hun vrije tijd kunnen de tempelgasten wandelen in de omgeving, boeken lezen, theedrinken en deelnemen aan het dagelijks leven in de tempel. Alcohol en roken zijn verboden en het gebruik van mobiele telefoons wordt ontmoedigd.
Geen van de monniken in deze tempel spreekt Engels, maar door hun gedrag te kopiëren komen de gasten al een heel end.
Het templestay-programma is een eclatant succes. In tien jaar tijd is het aantal deelnemende tempels gestegen van drieëndertig tot 109 en bij benadering twee miljoen gasten verbleven er. Vorig jaar bedroeg het aantal gasten ruim 212.000, van wie ongeveer twaalf procent buitenlander was. Sinds 2004 subsidieert de regering het programma met honderd miljoen dollar omdat dat gezien wordt als een mogelijkheid om te traditionele cultuur uit te dragen.
Maar niet iedereen is gelukkig. Vorig jaar uitte de Korean Association of Church Communication in een verklaring haar misnoegen over het feit dat de regering maar een van de godsdiensten in het land subsidieerde. Of anders gezegd, de boeddhistische Jogye orde bevoordeelde. Op de officiële website van de templestay-organisatie verscheen daarop een verklaring dat het programma voornamelijk is gericht op het laten delen van en culturele ervaring, in plaats van boeddhistische zieltjes te winnen.
Er bestaan al heel lang spanningen tussen boeddhistische organisaties en de christelijke kerk in Zuid-Korea. De al eeuwenlange dominante boeddhistische religie dreigt overschaduwd te worden door het christendom, dat vooral na de Koreaanse oorlog van 1950-1953 sterk groeide. Dertig procent van de bevolking noemt zichzelf christen, hetgeen Zuid-Korea tot een van de meest christelijke landen in Azië maakt. De boeddhistische gemeenschap, twintig procent van de totale bevolking, maakt zich druk, er is zelfs wrok, over de houding van de regering, die het christendom en daardoor gedreven missiewerk lijkt te omarmen.