Over de schepping van de onderbroek en de misdaad.
Een van de oudste christelijke teksten die zich in verband laat brengen met niet-weten vind je in het boek Genesis van het Oude Testament. Hij gaat over Adam en Eva in het paradijs, die zich door een slang laten verleiden om te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad.
De slang stelt hen wijsheid in het vooruitzicht: hun ogen zullen worden geopend. En inderdaad, na het eten van de verboden appel beseffen ze voor het eerst van hun leven dat ze naakt zijn. Wijsheid is weten dat naaktheid verkeerd is. Hun schaamte bedekken ze met een vijgenblad, de allereerste onderbroek.
Woedend is God op het vermetele tweetal, alleen om die stomme appel. In zijn ogen hebben ze iets verschrikkelijks gedaan. Maar hoe moesten Adam en Eva dat weten? Voor ze in dat vruchtje beten hadden ze nog niet gegeten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Ze wisten wel dat ze er af moesten blijven, dat was ze gezegd, maar ze hadden geen idee waarom.

Adam en Eva waren zich van geen kwaad bewust, god wel. Voor de Alwetende is er een principieel verschil tussen verboden en toegestaan, tussen juist en onjuist, gehoorzaam en ongehoorzaam, moreel en immoreel, goed en kwaad.
De catch 22 van Genesis: om de zondeval te voorkomen moesten de eerste mensen eerst hun eerste zonde begaan, en toen was het meteen te laat.
Gods oordeel is hard, zijn straf meedogenloos. Niet zichzelf veroordeelt hij voor het verleiden van zijn argeloze schepselen, maar hen voor het toegeven aan de verleiding.
Zonder pardon stuurt God de eerste mensen het paradijs uit, en meteen maar de hele mensheid. Want de zonde van Adam en Eva is geen gewone zonde, het is een erfzonde, die samen met de kennis van goed en kwaad van generatie op generatie wordt overgedragen.
Nooit kunnen we de erfzonde goedmaken. Altijd zullen we erfpacht betalen. Eeuwig zullen we lijden onder de misdaad van twee mensen die nog niets van misdaad wisten.
Een blauwe maandag mochten we proeven van het paradijs en nu zijn alle dagen blauw. Het paradijs staat leeg. Zelfs God kan er niet in – die weet zo schandalig veel dat hij spontaan in een vijgenboom is veranderd, vol pekzwarte vruchten en van boven tot onder behangen met schaambladeren. De Almachtige heeft wortel geschoten in Zijn kennis, en zie dan nog maar eens van je plaats te komen.
Gelukkig zijn er, ondanks de truc met de erfzonde, nog steeds mensen die geen kennis hebben van goed en kwaad. Kleine kinderen natuurlijk, zolang ze zich aan de borst laven en niet aan de boom. Zij weten nog niet. Verder enkele oudere lieden, die alle kennis hebben uitgekotst en niets meer kunnen binnenhouden. Kinderen van geest, noemde ik ze eerder in dit boek. Zij weten niet meer.
Zalig zijn de armen van geest, ze zijn waarachtig zonder waarheid.