Niet-weten als lege open baring.
Ilse: Zou je me iets kunnen vertellen over jouw mystieke ervaringen? Ik ben benieuwd hoe een agnost tegen het goddelijke aankijkt.
Hans: Daar kan ik kort over zijn. Ik heb geen mystieke ervaringen.
Ilse: O.
Hans: Ik heb ook geen gewone ervaringen.
Ilse: Hè?
Hans: Laat ik het dan zo zeggen, al mijn gewone ervaringen zijn mystiek en al mijn mystieke ervaringen zijn gewoon.
Ilse: Wanneer noem jij een ervaring mystiek?
Hans: Als hij doordrenkt is van niet-weten.
Ilse: Waarom?
Hans: Mystiek betekent geheim, verborgen, raadselachtig. Zo ervaar ik het hele bestaan. Daarom noem ik agnostische mystiek ook wel bestaansmystiek.
Het is dus niet zo dat ik ooit, jaren of decennia geleden, een mystieke ervaring heb gehad waarop ik nog steeds teer.
Het is niet zo dat ik af en toe mystieke ervaringen heb op een meditatiekussen, in een kerk of in de natuur, die fascineren en doen beven en van waaruit ik wil leven.
Het is niet zo dat ik al mediterende uren per dag ‘in eenheid verblijf’, zoals iemand mij ooit verzekerde, en er dan nondeju ’toch steeds weer uitval’.
Ilse: Jij valt nergens uit.
Hans: Niet dat ik weet.
Ilse: Hoe komt dat?
Hans: Doordat ik nergens in zit.
Ilse: Dit klinkt mij tamelijk prozaïsch in de oren. Heb jij wel ruimte voor God?
Hans: Of ik ruimte heb voor God zal blijken op het moment dat Hij zich in zijn goddelijke hoedanigheid aan mij openbaart. Intussen heb ik ruimte voor willekeurig welk raadsel in zijn hoedanigheid van raadsel, hoe aards of verheven ook, en dat zijn er nogal wat. Niet alleen God is mij een raadsel, jij bent mij een raadsel, ik ben mij een raadsel, de hele wereld is mij een raadsel.
Voor al die raadsels heb ik ruimte, of ze maken ruimte voor zichzelf in mij, of ruimte is het wezen van het raadsel of wat dan ook.
Zijn God, jij, ikzelf en de hele wereld hetzelfde raadsel of verschillende raadsels? Is alles raadselachtig of ben ik het die alles raadselachtig maakt? Is er wel een raadsel? Is er wel een wereld? Is er wel een ik? Is er wel een jij? Is er wel een God? Allemaal raadsels.
Ilse: Kan iemand die zich afvraagt of er een God is, wel een mysticus zijn?
Hans: Kan iemand die aanneemt dat er een God is wel een mysticus zijn?
Ilse: Zo had ik het nog niet bekeken.
Hans: Ik heb geen rechtstreekse ervaringen van God zelf, of ik heb mijn ervaringen niet als zodanig herkend. In die zin ben ik beslist geen mysticus.
Ilse: En als je wel rechtstreekse ervaringen van God had gehad?
Hans: Dan zou ik ze misschien niet aan God durven toeschrijven.
Ilse: Waar wou je ze anders aan toeschrijven?
Hans: Aan de duivel, aan een malin génie, aan mijn geest, aan een hersentumor, voedselvergiftiging, overprikkeling, onderprikkeling, zuurstoftekort, voedseltekort, slaaptekort, migraine, waanzin, paddo’s, dopamine, endorfine of wat dan ook.
Ilse: Dus jij bent hoe dan ook geen mysticus.
Hans: Dat heb ik niet gezegd.
Ilse: Wat als je toch een mysticus bent?
Hans: Dan behoor ik niet tot de mystici die al weten wat het onbegrijpelijke is dat ze ervaren, en hoe ze het moeten benoemen, benaderen en bejegenen.
Tijdens mijn doorlopende ervaringen van de onbekendheid van het bekende heeft het onbekende nooit zijn identiteit prijsgegeven, als het die al heeft.
Ik ken het niet, zelfs niet als het onbekende, het onbepaalde, het ondoorgrondelijke, het verborgene, het andere; laat staan als god, de boeddhanatuur, de geest, het zelf, het al, het niets, het absolute, het ik-ben, alleen-maar-dit, hét, of hoe heet het allemaal.
Ik ken het niet, ik weet niet of er iets te kennen valt, ik weet niet dat er niets te kennen valt.
Ilse: Jou is niets geopenbaard.
Hans: Of dat moest de openbaring zijn.
Ilse: Een lege openbaring.
Hans: Zeg maar gerust dé lege openbaring, Ø, want waarin zou de ene lege openbaring moeten verschillen van de andere? Mystieker kan niet, in de oorspronkelijke zin van het woord. Ik ben dus beslist een mysticus.
Ilse: Met jou kan je alle kanten op.
Hans: Een kwestie van niet-weten.