Chef stuurt zijn auto de snelweg af en stopt aan het eind van de afrit voor een rood verkeerlicht. Op het fietspad dat de afrit kruist wacht een jonge moeder op een fiets- de voeten op de grond, tot haar licht op groen springt, ziet Chef als hij naar links kijkt. Naast de vrouw ziet hij een klein kereltje op een klein fietsje, een helmpje op het hoofd. Ook met beide voeten op de grond. En achter de vrouw ziet Chef een klein ventje van misschien anderhalf jaar gezeten in een kinderzitje, al zal dat tegenwoordig wel anders heten.
Haar licht springt op groen en de vrouw steekt de afrit over en komt op het fietspad tot stilstand, ziet Chef, als hij naar rechts kijkt. Waarom stoppen ze? Wat is er aan de hand? Het ventje op de fiets kan geen snelheid ontwikkelen en staat als vastgevroren stil. Hij heeft nog niet geleerd om vaart te maken. Zijn moeder zet de fiets met kind-in-zitje- op een standaard en begint de kleine fietser te duwen. Hij gaat steeds harder, de moeder heeft er duidelijk plezier in. En dan realiseert ze zich waarschijnlijk dat er iemand op haar wacht. Ze rent blij lachend terug naar de fiets-met-kind, start en sjeest haar zoon achterna. De twee fietsers gaan steeds sneller. Soms heb je in het leven een duwtje nodig van iemand die om je geeft en van je houdt. Om vooruit te komen.
Chef is gek van moeders, al kan hij dat niet echt verklaren. Moeders zijn er altijd ook al zijn ze er niet op dat moment. Moederliefde is onvoorwaardelijk als het goed is. Vaderliefde is toch een beetje anders. Chef besefte altijd dat zijn kinderen uit zijn partner kwamen. Dat die ze gebaard heeft, er pijn en ongemak voor over had. Stervende soldaten roepen om hun moeder.
De moeder van de kinderen van Chef had ook een fiets- een omafiets. Ook zij reed door de stad met voor-en achter een kind in een zitje. Chef was trots op haar. Hij vond haar dapper. Hij fietste zelf ook met zijn kinderen. In het bos. Hij een fiets, zij een fiets. In het bos stopten ze dan en gingen snoepen en paddenstoelen bekijken. Chef had een dun stokje met aan het eind iets wat op een voetafdruk leek- van een kabouter. Als zijn kinderen even niet keken in dat bos zette hij een spoor uit en zei: Hier woont een kabouter.
Chef zat op de wc toen zijn partner thuiskwam en riep: Ik ben zwanger. Ik kom eraan, riep Chef, de toekomstige vader. Er volgden negen, blije maanden. De buik van de moeder van zijn kinderen werd steeds dikker. Zo fantastisch mooi. Af en toe stak er een voetje door het vel. Het werd zomer en zijn partner droeg zomerjurkjes waarin haar dikke buik nog beter uitkwam. Misschien dat Chef daarom ook van moeders houdt. Zomerse dikke buiken zijn het mooist.