De Dalai Lama zag het al vroeg aankomen. Op bezoek in Nederland, in september 1990, zei hij dat het boeddhisme voor veel westerlingen niet zomaar toepasbaar is. ‘Het is beter de essentie van de religie te nemen en daardoor eigen kenmerken en lokale aspecten te integreren. Dan krijgen we misschien een westers of een Hollands boeddhisme: een tulpenboeddhisme.’
Is er in Nederland inderdaad een Tulpenboeddhisme ontstaan? In de ontwikkeling van het boeddhisme in Nederland zijn vier fasen te onderscheiden: 1. de fase van de vertalingen, tot het einde van de Tweede Wereldoorlog, 2. de pioniersfase (1945-1975), 3. de vestiging (1975-1990) en 4. de inburgering en uitbreiding (vanaf 1990).
Het oudste geschrift in de Nederlandse taal waarin een beschrijving van het boeddhisme wordt gegeven, dateert van 18 november 1842. Deze datum kan wel worden beschouwd als de geboortedag van het boeddhisme in Nederland.Op die dag voltooide de doopsgezinde predikant dr. J.H. Halbertsma (1789-1869) in Deventer een schets van leven en leer van de Boeddha. De Overijsselsche Almanak voor oudheid en letteren kreeg eind 1842 de primeur, maar in februari 1843 verscheen de enigszins aangevulde tekst in boekvorm onder de titel Het Buddhisme en zijn Stichter. Het geschrift telde 83 kleine bladzijden en de oplage was niet meer dan vijftig exemplaren. Het trok dan ook nauwelijks aandacht.
Halbertsma was behalve dominee ook taalkundige en interesseerde zich voor het Sanskriet. Zijn boekje was gebaseerd op informatie van de resident van de Britse Oost-Indische Compagnie aan het hof van Nepal in Kathmandu, B.H. Hodgson (1800-1894). Een van diens zusters was getrouwd met een Nederlander, baron Nahuys van Burgst, een kennis van Halbertsma. De baron had een bundel met artikelen van zijn zwager over dat exotische geloof, het boeddhisme, aan de geleerde dominee ter inzage gegeven.
Hodgson verzamelde in Nepal honderden boeddhistische teksten in Sanskriet en Tibetaans en stuurde die naar taalgeleerden in Europa. Op basis van dit materiaal publiceerde de Franse oriëntalist Eugène Burnouf in 1844 – dus een jaar na het boekje van Halbertsma – de eerste brede wetenschappelijke studie over het boeddhisme, Introduction à l’Histoire du Bouddhisme Indien.
Vertalingen
Binnen enkele decennia volgde een stortvloed van vertalingen van boeddhistische teksten, vooral in Engels en Duits. In ons land moesten belangstellenden het voornamelijk doen met deze vertalingen of met Nederlandse vertalingen van de buitenlandse vertalingen. Wel verscheen er in deze beginperiode ook een Geschiedenis van het Buddhisme in Indië (het toenmalige Brits-Indië) in twee delen (1882-1884) van de eerste hoogleraar in het Sanskriet in ons land, prof. dr. H. Kern in Leiden.
De meest geruchtmakende sympathisant van de Boeddha omstreeks 1900 was de predikant dr. Louis A. Bähler (1867-1941). Deze christen-anarchist en pacifist vertaalde een Duits pamflet met de provocerende titel Het ‘Christelijke’ Barbarendom in Europa. Boeddhistische Zending. Het was zogenaamd geschreven door een lama en uitgegeven door dr. Frans Hartmann. De uitgever bleek later zelf de auteur te zijn. In het voorwoord van de vertaling verklaarde dominee Bähler: ‘Een feit is het, dat onze Christelijke wereldbeschouwing waar zij mis is, door de Boeddhistische verbeterd en waar zij onvolledig is door de Boeddhistische aangevuld kan worden.’ Het kostte hem bijna zijn ambt. Het conflict ontketende in protestants-christelijke kring een ware ‘hype’ rond het boeddhisme.
In de jaren tot de Tweede Wereldoorlog kreeg de leer van de Boeddha vooral bekendheid door de theosofie. De grondlegster van deze beweging, de Duits-Russische Helena Petrovna Blavatsky (1831-1891), voelde zich langs occulte weg geleid door twee Tibetaans-boeddhistische meesters. Zij verklaarde dat ze haar hadden ingewijd in een oeroude wijsheid en wetenschap die de grondslag is van alle religies en de broederschap der mensheid. Deze door haar openbaargemaakte ‘geheime leer’ of theosofie werd ook wel ‘esoterisch boeddhisme’ genoemd.
Blavatsky en de Amerikaan H.S. Olcott, medeoprichter van de Theosofische Vereniging in 1875, vestigden hun hoofdkwartier in Adyar (Brits-Indië). In 1880 waren zij op Ceylon (nu Sri Lanka) de eerste westerlingen die toevlucht namen tot de Boeddha, de dhamma en de sangha. De theosofie kreeg grote aanhang in het Westen en onder hindoes en boeddhisten in Azië. Olcott schreef een Boeddhistische Catechismus, een internationale bestseller die in 1905 in het Nederlands verscheen en nog steeds in de handel is.
Sporen van de praktische beoefening van het boeddhisme in Nederland vóór 1945 zijn er nauwelijks. De grote uitzondering is Frans Bergendahl (1885-1915), de zoon van een welgestelde Amsterdamse koopman. Hij werd in 1906 op Ceylon door de eerste bhikkhu van Duitse afkomst, Nyanatiloka, in de orde opgenomen en een jaar later tot monnik gewijd als de eerste Nederlandse bhikkhu. Hij kreeg de naam Suñño. Na terugkeer in Nederland -om gezondheidsredenen- werd hij verpleegd in een sanatorium op de Veluwe, waar dominee Bähler nog lange gesprekken met hem voerde. Op 31 juli 1915 overleed hij.
Pioniers
Na de eeuw van de vertalingen brak in 1949 in Nederland eindelijk het tijdvak van de praktijk van het boeddhisme aan. In Duitsland (1903), Engeland (1907) en Frankrijk (1929) waren al lang verenigingen van praktiserende boeddhisten actief. De eerste van de pioniers in ons land was een bejaarde dame, M.A. Spruitenburg-Dwars (1882-1976). Zij was in 1938 vertrokken naar het theosofische hoofdkwartier in Adyar en kwam na de oorlog terug als overtuigd boeddhiste.
Op 2 januari 1949 richtte zij de Nederlands Buddhistische Vriendenkring op. Zij wist de kring landelijke bekendheid te geven, o.a. door via de Buddhist Society in Londen bhikkhu’s uit Engeland te laten overkomen voor lezingen in Amsterdam en Den Haag. De kring werd ook lid van de Broederschapsfederatie die gelieerd was aan de Theosofische Vereniging.
Jarenlang kwam bijna elke zaterdag een aantal kringleden bijeen in haar kleine villa in Huizen. Ze leerden mediteren en er werd over de leer van de Boeddha gesproken, bijvoorbeeld aan de hand van een artikel uit The Middle Way, het blad van de Buddhist Society, of een brochure van de Buddhist Publication Society op Sri Lanka. Ook de latere voormannen Peter van der Beek, in 1967 oprichter van de Stichting Nederlands Buddhistische Centrum, en Johan Niezing, rond 2000 voorzitter van de BUN, waren enige tijd geregelde bezoekers van de kringbijeenkomsten.
Omstreeks 1962 droeg mevr. Spruitenburg, die inmiddels bijna tachtig jaar was, de leiding van de kring over aan haar actiefste volgeling, drs. Ernst H. Verwaal (1926-1994). Deze Haagse ambtenaar was van huis uit gereformeerd, maar had theologie gestudeerd aan het Oud-Katholiek Seminarie in Amersfoort en, direct na de oorlog, in het Russisch-orthodoxe klooster van Job van Portsjaev in Genève. Terug in Nederland leerde hij door een Chinees- Indische vriend, Robert The Tjong Tjioe, het zenboeddhisme en de Boeddhistische Vriendenkring kennen.
Begin jaren zestig werd zijn huis in Den Haag de plaats van samenkomst van de Vriendenkring. Verwaal was een innemend man, studieus en een vlot spreker. Hij sprak vanuit zijn beleving en trad gemakkelijk in dialoog met zijn toehoorders. Hij richtte een periodiek op, De Samenspraak, het eerste boeddhistische tijdschrift in ons land. Er kwamen vooraanstaande buitenlandse bezoekers, zoals bhikkhu Nārada uit Ceylon, Kosho Otani Roshi uit Japan en tweemaal D.T. Suzuki uit de Verenigde Staten. Verwaal werd bekend als ‘de zenboeddhist’, onder meer door zijn boek Wijzen naar de maan, een benadering van Zen (1964). Hij gaf lezingen en werd gevraagd voor tv en radio. Zen leert je luisteren naar de stem van de intuïtie, vond hij. ‘Ik geloof niet erg aan dat traditionele Zen. Ik geloof dat we dat gewoon moeten vertalen.’
Het was een roerige tijd in het naoorlogse Nederland. De geboortegolf van 1946-’47 had de middelbare school bereikt en bij de jongeren sloegen de muziek, levensstijl en ideeën van de Amerikaanse protestgeneratie aan: tégen het materialisme en de autoriteit van de vorige generatie, tégen de Vietnamoorlog en kernwapens, vóór hasj en LSD, vóór een lossere seksuele moraal, vóór universitaire democratisering.
Morgen: Deel 2.