Van Maria ontvingen we weer een kaart. Zo’n prachtige kalligrafie. Een gestileerde G en een omgekeerde daarnaast, zodat het een gestileerde D wordt. In goud. De oplettende lezer ziet het al. Hier staat God. ‘Tussen de G en de D is hier onzichtbaar de O wel aanwezig, zoals in Gods naam JHWH ook de klinkers onzichtbaar zijn…’, schrijft ze achterop. Wij hebben hele stapels kaarten van Maria. En elke keer als er weer een komt, ervaren we dat als een bijzonder cadeau.
Het boeddhisme, zo heet het, heeft het niet zo met God. Met of zonder O. Dat heeft vast te maken met het massaal ontvlieden van het Christendom sinds in onze cultuur het idee groeit dat God Dood is. Net als veel anderen van mijn generatie en generaties nadien, maakte ook ik me los van mijn christelijke wortels, probeerde dat althans, en begaf mij later welgemoed als ‘ietsist’ op het zenpad. Bij de klassieke diehards van het zenboeddhisme stuit je niet onmiddellijk op een begrip dat verwant is met God. Verwijzingen naar ‘iets’ als het mysterie van dit bestaan, het non-duale, het Absolute, Liefde, Leegte, het Ongeborene en Eenheid zijn er des te meer. In latere tijden aarzelt Shunryu Suzuki niet om over de Bron van alle Zijn te spreken. En we realiseren ons steeds beter dat het taoïsme, dat van zoveel invloed is geweest op het ontstaan van ch’an en zen, stoelt op het ‘begrip’ Tao dat alle omschrijving en alle definiëring te boven gaat. Zeg maar: God. Ook wel het Universele Principe genoemd.
Steeds meer zie en ervaar ik dat het loslaten van alle concepten, van alle opgelegd pandoer, de enige manier is om de weg vrij te maken voor de werking van dit universele principe. Door ons te vermeien in wu wei. ‘het mooie vanzelf gaan’, zoals Henri Borel ch’an-man avant la lettre, dat noemde. Een geweldig mooi voorbeeld van het vrijmaken van de weg gaf Connie Franssen onlangs in haar BD-column Thee (https://boeddhistischdagblad.nl/thee/). Ontdoe je van de conceptuele ballast en weet van een kopje thee te genieten of laat je raken door zo maar iets dat de werkelijkheid je voorschotelt. Dat behoeft geen analyse, geen weten, geen oplossing. Het gaat vanzelf.
Shitou Xiqian (Sekito Kisen, 8e eeuw) benadrukt in zijn prachtige verzen over de identiteit van het relatieve en het absolute dat het ondoorgrondelijke en het alledaagse bij elkaar horen als pan en deksel, als twee voeten bij het lopen.
Daar gebeurt het allemaal. Allemaal? Ja allemaal. Het gebeurt niet aan de denktafel. Het gebeurt niet in constructies en methoden. Alles gebeurt in het hart van het leven zelf. En heeft geen behoefte aan verduidelijking. God is niet dood; het instituut dat het besef van het goddelijke en het ‘mooie vanzelf gaan’ in de weg staat misschien wel. Bijna dan. Wat heerlijk om vanuit deze notie te kunnen doen wat je te doen hebt.
Daar waar wij onze armen kunnen opengooien in niet-weten komt ogenblikkelijk het mysterie van de werkelijkheid tevoorschijn, de handen van God. Want: ‘…Je kunt deze letters ook zien als de Handen van God,’ besluit Maria haar tekst aan de achterkant.