Ik sta nabij de plek waar dit jaar een keiharde strijd is gestreden. Een van de deelnemers aan dat gevecht heeft het leven gelaten. De plaats delict is de prachtige tuin van mijn vriendin, nader te bepalen een ruwhouten zuil. Tot voor een paar jaar groeiden in die zuil een rode roos en een wilde kamperfoelie. Die twee trokken samen op, vulden elkaar aan. In de zomer showden ze hun bloemen, in de herfst hun rode bessen en bottels. Twee jaar geleden werd er een tweede roos in de zuil geplant, Sneeuwwitje. Kort bloeiend, maar wel prachtig om te zien. Mijn vriendin wilde dat graag, ze houdt van bloemen. En ondertussen was er ook nog een vierde plant in het vierkant gezet. Een rare, met nep-beschimmelde blaadjes en in de herfst paarse besjes. De tuinman had gezegd dat deze plant maar een meter hoog zou worden en minimaal zou blijven. Maar de takjes met grijparmpjes groeiden nu al 2,5 meter hoog. Nu was de rode en oudste roos dood. Waarschijnlijk uit het leven gedrukt door de andere planten op die vierkante meter, misschien wel Sneeuwitje. De andere planten profiteerden van zijn dood want ze groeiden uitbundig tot ver boven de zuil.
We zullen moeten snoeien, zei ik tegen mijn vriendin, dit wordt te gek. De kamperfoelie tot een meter boven de grond en de witte roos ook ver terug. Over dat rare beschimmelde plantje spraken we niet. Ik wist dat mijn vriendin een poging had gedaan om die plant met wortel en al uit te roeien. Tevergeefs. Ze knikte. En opeens dacht ik: ‘Ik met mijn gesnoei, zo doe ik het ook in mijn eigen leven. Ik ben zelf een wandelende snoeischaar.’ Ik zit al vele jaren, mediteer me suf, heb soms op een vreselijke manier de pest aan het boeddhisme en voel me dan weer jaren goed. De Boeddha is mijn beste vriend, maar geen schouder om tegen uit te huilen. Daar is hij niet voor. Ik adviseer vrienden en familie om metta-oefeningen te doen, lekker met een clubje vrienden, neutralen en vijanden om je heen. En ze allemaal lief te hebben. Dat is de theorie. Vaak gaat het ook goed, die oefeningen in metta. De groep achter me, de vrienden, neutralen en vijanden, klaagt niet. Maar achter een gordijn in mijn geest hangt een snoeischaar. Na al die jaren van zitten ben ik nog steeds in staat om voor mij ongewenste mensen uit mijn leven te snoeien. De Boeddha zegt zelf dat je niet met iedereen bevriend hoeft te zijn, leg ik anderen dan uit die moeilijk op mijn snoeiactie reageren. Het zijn er niet veel, die ik wegsnoei, de rug toekeer. In al die jaren maar een paar. Maar voor het gordijn van mijn geest kriebelt het ongenoegen over mijn snoeiactie. Dat doe je toch niet, zegt een stemmetje in mijn levenszuil, dat noemt zich boeddhist die onder zijn columns zet: Moge iedereen gelukkig zijn . Ja, maar ik laat mijn leven niet vergallen door een paar etterbakjes, zeg ik tegen het stemmetje. Ik mag er toch ook zijn met een beetje plezier in het leven? En ik doe ze toch geen kwaad. En verder doe ik zo mijn stinkende best om goed te doen voor anderen. Is zo’n klein snoeischaartje dan zo verkeerd? Het geeft toch ook weer lucht. Is het aanmatigend om een selectie te maken? Het hele leven is toch kiezen. Het gekke is dat ik op dit moment ook niet verlang naar het moment dat de snoeischaar wordt omgesmeed tot een boeddhabeeld. Misschien komt dat moment ooit, op een dag, na heel veel of juist misschien kort zitten. Of zomaar.
Dit is deel veertien in een serie columns van Joop Hoek.
Moge iedereen gelukkig zijn, vrij van snoeischaren en houten zuilen.
Sjoerd zegt
Joop, moge jij altijd een herinnering aan een levende boeddha wakker blijven houden met jouw stukjes, zoals dit prachtige spiegeltje van vandaag.
Mijn dag begint nu weer helemaal goed.
Hartelijke groet, Sjoerd
Joop Ha Hoek zegt
Begin nooit aan een plantenzuil, Sjoerd. Dank je wel.